Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 november 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 4 april 2017.
2.De feiten
nog tenminste 3 jaarin eigen gebruik zullen blijven.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“De onderhandelingen over de verkoop heb ik gedaan, met hulp van de makelaar. Dat stelt niet zoveel voor. Als er belangrijke vragen waren die ik niet kon beantwoorden, moest ik daarvoor naar de belastingadviseur. Ik schakelde [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] bijvoorbeeld in voor het aanleveren van de benodigde stukken, zoals een (concept)koopakte en andere stukken voor bij de notaris. [gedaagde sub 2] heeft die stukken toen steeds aangeleverd.”Naar het oordeel van de rechtbank biedt deze verklaring steun voor de stelling van [naam maatschap] dat zij pas op 16 maart 2007 op de hoogte raakte van de verkoop, toen zij werd gevraagd de notariële afwikkeling van deze verkoop te verzorgen. De rechtbank gaat daarom voorshands uit van de juistheid van deze stelling van [naam maatschap] . Zij zal [eiseres] toelaten te bewijzen dat [naam maatschap] van aanvang af, dat wil zeggen vanaf het moment dat opdracht werd verstrekt aan de makelaar om het onroerend goed te verkopen, betrokken is geweest bij de uitvoering van zowel de reorganisatie als de verkoop.
5.De beslissing
19 juli 2017voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden september 2017 tot en met januari 2018 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,