3.1[eiser sub 1] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: de tussen [eiser sub 1] en het bewindvoerderskantoor en [gedaagde sub 1] geldende huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte te ontbinden op grond van artikel 6:265, eerste lid, BW in samenhang met artikel 6:267, tweede lid, BW en artikel 7:231, eerste lid, BW per 1 maart 2017 dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen tijdstip;
Subsidiair: de tussen [eiser sub 1] en het bewindvoerderskantoor en [gedaagde sub 1] geldende huurovereenkomst met betrekking tot de woonruimte op te zeggen dan wel te beëindigen op grond van artikel 7:272, tweede lid, BW in samenhang met artikel 7:274, eerste lid, sub a, BW per 1 maart 2017 dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen tijdstip;
Zowel primair als subsidiair: het bewindvoerderskantoor en [gedaagde sub 1] te veroordelen om de woonruimte binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen termijn, te verlaten en te ontruimen met al degenen die en al hetgeen dat zich daarop en daarin van hunnentwege bevinden respectievelijk bevindt, onder afgifte van de sleutels en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, bij gebreke waarvan [gedaagde sub 1] een direct opeisbare dwangsom verbeurt jegens [eiser sub 1] van € 1.000,00 per dag/dagdeel, met een maximum van € 50.000,00, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 indien de dwangsom(men) niet binnen veertien dagen na iedere datum van verbeuren worden voldaan, met dien verstande dat, wanneer [gedaagde sub 1] binnen de gestelde termijn om tot ontruiming over te gaan in gebreke mocht blijven [eiser sub 1] gerechtigd is die ontruiming op grond van artikel 556, eerste lid, Rv te laten uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, met de bepaling dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de kosten die met de ontruiming door de deurwaarder gepaard gaan.
Zowel primair als subsidiair:[gedaagde sub 1] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [eiser sub 1] de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien de betaling niet binnen deze termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW daarover te rekenen vanaf de 15de dag na het vonnis.