Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving in het verleden vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor 2 tot 3,9 uur per week ondersteunende begeleiding algemeen klasse 2 voor Begeleid Zelfstandig Wonen. Dit in verband met de noodzaak van begeleiding bij beperkte vaardigheden, zoals regeltaken, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie en begeleiden bij de integratie in de samenleving en sociale participatie. Deze zorg werd toegekend in de vorm van een pgb. De nicht van eiseres ( [naam] ) heeft de begeleiding verleend en eiseres heeft haar daarvoor uit het pgb betaald.
In verband met de overgang per 1 januari 2015 van de aan eiseres toegekende zorg/ondersteuning naar de Wmo, heeft verweerder eiseres bij besluit van 30 september 2015 laten weten dat de zorg/ondersteuning in de vorm van een pgb met ingang van 1 januari 2016 tot in ieder geval 1 mei 2016 ongewijzigd wordt voortgezet. Daarbij heeft verweerder aangekondigd dat een herbeoordeling zal plaatsvinden, maar dat een eventuele wijziging niet eerder ingaat dan op 1 mei 2016.
3. Verweerder heeft de situatie van eiseres vervolgens onderzocht en bij rapportage van
Wmo-consulent C. Meulendijks van 4 april 2016 geconcludeerd – voor zover thans van belang – dat eiseres in aanmerking moet worden gebracht voor een verlenging van de indicatie begeleiding individueel voor 3 uur per week tegen een uurtarief van € 14,30 uur.
4. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder eiseres op grond van de Wmo de (maatwerk)voorziening individuele begeleiding toegekend met als doel:
- het behouden en/of het opbouwen van een sociaal netwerk;
- het zelfstandig te kunnen wonen en/of uw dagelijks leven te kunnen organiseren;
- het voeren van een thuisadministratie.
Verweerder heeft de individuele begeleiding toegekend in de vorm van een pgb. De omvang hiervan is voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 30 april 2021 vastgesteld op 3 uur per week. Verweerder heeft het voor eiseres toepasselijke uurtarief vastgesteld op € 14,30, omdat eiseres heeft gekozen voor inzet die niet wordt geleverd door een professionele dienstverlener maar voor particuliere inzet (waaronder mede wordt begrepen inzet door het sociaal netwerk). Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op gegevens verkregen bij het onderzoek en op de met ingang van 1 januari 2015 in de gemeente Deurne ingevoerde tariefdifferentiatie. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij aangegeven dat zij het niet eens is met het aantal toegekende uren individuele begeleiding en met het toegekende uurtarief van € 14,30.
5. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder het primaire besluit 1 ingetrokken en aan eiseres op grond van de Wmo de (maatwerk)voorziening individuele begeleiding toegekend die qua inhoud, vorm en duur gelijk is aan de voorziening die was toegekend bij het onder rechtsoverweging 4. genoemde besluit. De omvang van de individuele begeleiding is bij het primaire besluit 2 echter uitgebreid van 3 naar 4 uur per week. Het voor eiseres toepasselijke tarief is door verweerder gehandhaafd op € 14,30 per uur.
6. Op 3 oktober 2016 is eiseres door de bezwaarschriftencommissie voor burgers en rechtspersonen (de commissie) gehoord op haar bezwaar. Blijkens de gedingstukken kan eiseres zich ook niet verenigen met het bij het primaire besluit 2 toegekende aantal uren individuele begeleiding en evenmin met het toegekende uurtarief.
7. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres met toepassing van artikel 6:19 van de Awb mede gericht geacht tegen het primaire besluit 2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres, conform het advies van de commissie, ongegrond verklaard.
8. Blijkens het advies van de commissie van 1 december 2016 is de commissie van oordeel dat verweerder afdoende onderzoek heeft verricht naar de persoonlijke omstandigheden van eiseres en dat met het primaire besluit 2 een maatwerkvoorziening is geboden. Het standpunt van eiseres dat een willekeurig aantal uren is toegekend en dat het aantal toegekende uren niet reëel is, wordt door de commissie niet gevolgd. De commissie heeft in dat verband van belang geacht dat eiseres zich op het standpunt stelt dat het aantal toegekende uren te weinig was en is, maar dat zij het beweerdelijk tekort aan uren in bezwaar niet nader heeft geconcretiseerd. Ten aanzien van de opmerking van eiseres over het verschil tussen het professioneel en het particulier tarief, heeft de commissie volstaan met de opmerking dat deze tarieven zijn vastgelegd in nadere regels en dat deze regels op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de Awb zijn uitgezonderd van de mogelijkheid tot het maken van bezwaar. Dat betekent tevens dat de keuze waarbij een onderscheid is gemaakt in tarifering (professioneel dan wel particulier) evenmin voor bezwaar vatbaar is, aldus de commissie.
9. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Blijkens de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar haar persoonlijke omstandigheden, dat het aantal toegekende uren aan individuele begeleiding onvoldoende is (dit zouden geen 4 uren maar 8 uren moeten zijn) en dat het door verweerder gehanteerde onderscheid in tarieven onjuist is.
10. Ten aanzien van de door verweerder gehanteerde tariefdifferentiatie overweegt de rechtbank als volgt.
11. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert sociaal netwerk als: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
12. Artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
13. Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 bepaalt onder welke voorwaarden een pgb wordt verstrekt. Het vierde lid houdt in dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief met het pgb diensten kunnen worden betrokken bij personen die tot het sociale netwerk behoren.
14. De gemeenteraad van Deurne heeft ter uitvoering van onder meer artikel 2.1.3 en artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Deurne 2015 (de Verordening) vastgesteld.
15. In artikel 5.1 van de Verordening zijn regels opgenomen voor het pgb. Het eerste lid bepaalt dat het college een pgb verstrekt in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet. Het tweede lid houdt in dat het pgb zo wordt vastgesteld dat de cliënt daarmee een voorziening kan kopen, huren of betrekken die gelijkwaardig is aan een voorziening in natura. Ingevolge het derde lid kan het college nadere regels stellen over de hoogte van pgb-tarieven en de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
16. Ingevolge artikel 5.2 van de Verordening (Voorwaarden pgb door personen uit sociaal netwerk) bepaalt het college bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Daarbij heeft in ieder geval als uitgangspunt te gelden dat bij de inzet van het sociaal netwerk een lager tarief heeft te gelden dan bij de inzet van een professionele derde.
17. Ter uitvoering van onder meer artikel 5.1, derde lid, en artikel 5.2 van de Verordening, heeft verweerder de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Deurne 2015 (Nadere regels) vastgesteld.
18. Genoemde artikelen in de Verordening en de Nadere regels betreffen algemeen verbindende voorschriften waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, van de Awb geen beroep mogelijk is. Dit laat echter onverlet dat een belanghebbende een algemeen verbindend voorschrift wel aan de orde kan stellen in het kader van een procedure tegen een besluit genomen op basis van die regel (exceptieve toetsing), zoals in casu het geval is.
19. Vast staat dat de begeleiding aan eiseres werd en wordt verleend door de nicht van eiseres, [naam] . Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] behoort tot het sociaal netwerk zoals gedefinieerd in de Wmo 2015.
19. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 17 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1803) overwogen dat uit artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015, in verbinding met artikel 2.3.6, vierde lid van de Wmo 2015, volgt dat de gemeenteraad in een Verordening dient te bepalen onder welke voorwaarden uit het pgb diensten ingekocht kunnen worden bij personen die tot het sociale netwerk behoren en op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Dit betekent dat de essentialia van het voorzieningenpakket in de Verordening dienen te worden vastgelegd. De in dit beroep aan de orde zijnde tariefdifferentiatie dient hiertoe te worden gerekend. Dit betekent dat in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Deurne 2015 ten onrechte is bepaald dat het college nadere regels kan stellen over de hoogte van pgb-tarieven en de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Het college is daartoe niet bevoegd nu artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015, in verbinding met artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 daarvoor geen grondslag biedt. 21. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke grondslag en zal daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak finaal te beslechten. Weliswaar heeft verweerder ter zitting aangegeven dat – ter reparatie van de onjuiste juridische basis van het bestreden besluit – een nieuwe Verordening en nieuwe Nadere regels zullen worden vastgesteld die per 1 januari 2018 in werking moeten treden, maar de rechtbank kan hierop niet vooruitlopen. Daar komt bij dat de uitkomst van een nieuw te nemen besluit ook inhoudelijk gezien nog teveel open ligt, aangezien verweerder ter zitting heeft aangegeven bij vernietiging van het bestreden besluit bereid te zijn een vaste contactpersoon aan eiseres te koppelen en op korte termijn opnieuw met eiseres in gesprek te gaan ter vaststelling van de omvang van de indicatie individuele begeleiding (aantal uren). Van de zijde van eiseres is ter zitting toegezegd dat in dat kader een urenregistratie zal worden bijgehouden van de individuele begeleiding die aan eiseres wordt gegeven. Daarbij heeft te gelden dat partijen het er over eens zijn dat eiseres individuele begeleiding behoeft bij de volgende activiteiten:
- een dagelijks controle moment ter vaststelling of met eiseres alles goed gaat, of zij zich verzorgd heeft en of zij haar medicatie heeft ingenomen (inloopmoment of telefonisch): Frequentie: 7x per week;
- hulp bij het organiseren van plannen van de weektaken (doornemen weekplanning): Frequentie: 1x per week;
- hulp bij het maken van afspraken en begeleiding naar instanties: Frequentie: 1x per twee maanden;
- hulp/begeleiding bij onverwachte gebeurtenissen die onrust veroorzaken: Frequentie: 1x per week.
22. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,-- vergoedt. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.