ECLI:NL:RBOBR:2017:6301

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
01/860070-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige door gebrek aan wettig bewijs

Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat het wettig bewijs volgens de rechtbank niet aanwezig was. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 juli 2017 en de zittingen vonden plaats op 29 augustus en 21 november 2017. De tenlastelegging betrof handelingen die zouden zijn gepleegd tussen 23 september 2012 en 1 april 2014, waarbij de verdachte werd beschuldigd van verschillende seksuele handelingen met een minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank overwoog dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vond in ander bewijs, wat noodzakelijk is volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen en de omstandigheden niet voldoende waren om de tenlastelegging te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, met de kosten van de verdachte begroot op nihil. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zedenzaken waar vaak weinig steunbewijs aanwezig is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860070-17
Datum uitspraak: 05 december 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2017 en 21 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 juli 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in (of omstreeks) de periode van 23 september 2012 tot en met 1 april 2014 te Schijndel, in elk geval in Nederland met [slachtoffer] (geboren op [2000] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
terwijl die [slachtoffer] een kind was dat hij verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn gezin en/of die [slachtoffer] een minderjarige was die aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid was toevertrouwd,
buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens)
- de borsten en/of tepels van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of in die borsten en/of tepels geknepen en/of - zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of die [slachtoffer] gevingerd en/of die vagina betast en/of - zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of de vagina van die [slachtoffer] heeft gepenetreerd en/of - in de vagina en/of op het lichaam van die [slachtoffer] is klaar gekomen en/of - hebbende verdachte zich in het bijzijn van die [slachtoffer] afgetrokken,
(artikel 245 jo 248 Wetboek van Strafrecht);

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens de officier van justitie wordt voldaan aan het wettig bewijsminimum. De verklaring van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is betrouwbaar en wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest en gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij à € 5.000,-- plus wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman bepleit vrijspraak wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Er wordt niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. Er is geen steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer] . Alle verklaringen in het dossier zijn direct of indirect afkomstig van haar. Daarnaast ontkent verdachte dat hij het tenlastegelegde heeft gepleegd. Hij bracht nauwelijks tijd door met [slachtoffer] omdat hij altijd aan het werk was in zijn schuur. Hij was ook nooit alleen met haar. Voorts is hij grotendeels verlamd aan zijn rechterarm en –hand en kan hij dus niet op de door [slachtoffer] aangegeven wijze seksuele handelingen met haar hebben verricht. Zijn verklaring vindt steun in de verklaring van zijn partner, de moeder van [slachtoffer] .

Vrijspraak.

Alles tegen elkaar afwegende acht de rechtbank niet wettig bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het bewijs dat verdachte de aan hem tenlastegelegde gedragingen heeft begaan kan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van één getuige. De verklaring van een getuige, zoals in deze zaak de verklaring van aangeefster [slachtoffer] moet ondersteuning vinden in ander bewijs, zoals volgt uit artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
De regels met betrekking tot het benodigde bewijs strekken tot waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de verklaring van één getuige op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel (zie HR d.d. 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452 en HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094), hoewel niet is vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Indien steunbewijs aanwezig is, zal dit voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
De ervaring leert dat er in zedenzaken vaak weinig of geen steunbewijs aanwezig is, dit omdat in de meeste gevallen alleen de verdachte en aangever / aangeefster bij de tenlastegelegde handelingen aanwezig zijn geweest. Dit neemt niet weg dat er moet worden voldaan aan het bewijsminimum zoals hiervoor beschreven. In onderhavig geval is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het bewijsminimum, vanwege de afwezigheid van voldoende steunbewijs. De verdachte heeft ten stelligste ontkend dat hij het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De verklaring van de gezinsvoogd [betrokkene 1] over het gesprek op 22 maart 2016 tussen haar, [slachtoffer] , [betrokkene 2] (het zusje van [slachtoffer] ) en [betrokkene 3] , waarbij de gezinsvoogd verklaart dat [betrokkene 2] heel druk reageerde toen [slachtoffer] haar vroeg of verdachte “aan haar had gezeten” en [betrokkene 2] zei “jij ook, wij allebei” en “ja, wij samen”, is onvoldoende om als steunbewijs te dienen. Dit geldt ook voor de verklaring van pleegvader [betrokkene 4] aan wie [slachtoffer] voor het eerst over het seksueel misbruik vertelde en de omstandigheden dat i) verdachte en [slachtoffer] in hetzelfde huis woonden en ii) [slachtoffer] al op jonge leeftijd aan de pil is gegaan en iii) verdachte foto’s van de gezinsvoogd, [slachtoffer] en [betrokkene 2] op een erotische site zou hebben geplaatst. Voornoemde verklaringen en omstandigheden bieden naar de mening van de rechtbank evenmin in onderlinge samenhang voldoende steun(bewijs) aan/voor de verklaringen van [slachtoffer] .
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden. Deze kosten worden begroot op nihil.

DE UITSPRAAK.

Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.E.L. Hendriks, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. P.J.A. Huttenhuis, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 5 december 2017.