Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat het wettig bewijs volgens de rechtbank niet aanwezig was. De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 juli 2017 en de zittingen vonden plaats op 29 augustus en 21 november 2017. De tenlastelegging betrof handelingen die zouden zijn gepleegd tussen 23 september 2012 en 1 april 2014, waarbij de verdachte werd beschuldigd van verschillende seksuele handelingen met een minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd.
De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was. De rechtbank overwoog dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vond in ander bewijs, wat noodzakelijk is volgens artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen en de omstandigheden niet voldoende waren om de tenlastelegging te onderbouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, met de kosten van de verdachte begroot op nihil. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zedenzaken waar vaak weinig steunbewijs aanwezig is.