Uitspraak
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
[verweerster] ,gevestigd te Eindhoven,
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 juni 2017 een herstelbeschikking gegeven in een civiele procedure. De zaak betreft een verzoek tot rectificatie van een eerdere beschikking van 21 maart 2017, waarin verzuimd was om te beslissen over de kostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker, aangeduid als [verzoeker], niet heeft gereageerd op de brief van de rechtbank waarin hij werd geïnformeerd over het verzoek van de verweerster, een naamloze vennootschap gevestigd te Eindhoven, om de beschikking aan te vullen. De rechtbank heeft op basis van artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de beschikking van 21 maart 2017 aangevuld. De aanvulling houdt in dat de rechtbank nu ook heeft beslist dat [verzoeker] in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld, conform het verzoek van de verweerster. De kosten zijn begroot op € 904,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat deze verbeteringen op de minuut van de eerdere beschikking worden vermeld, met de datum van 19 juni 2017. Deze uitspraak benadrukt de beperkte reikwijdte van het inzagerecht onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en verduidelijkt dat het begrip 'persoonsgegevens' restrictief moet worden uitgelegd.