13.4.De rechtbank is desondanks van oordeel dat het bouwplan de privacy en het uitzicht van eisers niet onevenredig zal aantasten. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de afstand tussen de achtergevel van het te realiseren gebouw en de gevel van de meest nabij gelegen woning van eisers, [adres] , 34 meter is. Dit is de afstand tot het lage gedeelte van het bouwplan, het kantoorgedeelte. De verdiepingen met de appartementen zijn nog 6 meter verder van deze woning vandaan. De overige woningen van eisers liggen verder van het te realiseren gebouw af. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze afstanden in een bebouwde omgeving als het centrum aanvaardbaar heeft kunnen achten. Voorts zijn aan de achterkant van de appartementen, dus aan de zijde van eisers’ percelen, slaapkamers ingepland. Een slaapkamer wordt normaliter in mindere mate overdag door de bewoners gebruikt dan bijvoorbeeld een woonkamer. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat ook als het bouwplan zou zijn voorzien van een zolder, zoals het bestemmingsplan toestaat, in plaats van een derde bouwlaag, op die zolder eveneens slaapkamers hadden kunnen worden gesitueerd met mogelijk dezelfde inkijk op de percelen van eisers als met een volwaardige derde bouwlaag. Verder acht de rechtbank van belang dat in het nadere besluit is vermeld dat een erfafscheiding tussen de percelen van eisers en het bouwplan van maximaal 2 meter zal worden gerealiseerd om het zicht vanaf de percelen van eisers op de laagbouw en de parkeerplaatsen van het bouwplan enerzijds en de inkijk vanuit de laagbouw op de percelen van eisers anderszijds, te beperken. Vergunninghoudster heeft ter zitting toegezegd deze erfafscheiding van 2 meter hoog te zullen bouwen. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat eisers niet onevenredig in hun belangen zijn aangetast door het vergunde gebouw.
14. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bouwplan niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening heeft hoeven achten. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, geeft hetgeen eisers in beroep hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo voor de nieuwbouw kon verlenen. Dat betekent dat het bestreden besluit, voor zover niet gewijzigd bij het nader besluit van 19 december 2017, en dit nadere besluit standhouden.
Proceskosten en griffierecht
15. Nu, zoals hiervoor onder 2.4 is overwogen, het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover gewijzigd bij het nadere besluit, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in vergoeding van de door eiser 1 gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 501,00 per punt, wegingsfactor 1). Ten aanzien van eisers 2 is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
16. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht vergoedt.