In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, heeft Joscor Vastgoed Holding B.V. (hierna: Joscor) een kort geding aangespannen tegen Avalon Beheer B.V. (hierna: Avalon) met betrekking tot de executie van beslagleggingen die Avalon had gelegd op de huurders van Belle Ville B.V. (hierna: Belle Ville). Joscor vorderde onder andere dat Avalon de executie zou staken en dat huurders uitsluitend aan Joscor zouden betalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Joscor niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij de executant (Avalon) en de geëxecuteerde (Belle Ville) niet in rechte had betrokken, zoals vereist volgens artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Desondanks heeft de voorzieningenrechter, uit proceseconomische overwegingen, een inhoudelijke beoordeling gegeven. De rechter constateerde dat de Rabobank als eerste pandhouder haar vorderingen op Belle Ville had gecedeerd aan Avalon, waardoor Avalon het recht had om de executie uit te voeren. Joscor had niet voldoende bewijs geleverd dat zij op het moment van de verpanding al geldige pandrechten had, omdat zij geen getekende huurovereenkomsten had overgelegd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de huurders voorshands de huur aan de deurwaarder van Avalon moesten betalen en dat Joscor een rangregeling kon verzoeken op basis van de artikelen 480 en 481 Rv.
De voorzieningenrechter heeft Joscor als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van Avalon zijn begroot op € 816,00. Het vonnis is op 2 januari 2018 uitgesproken door mr. E. Loesberg.