Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding van 1 februari 2018 met 11 producties,
- de brief van mr. Poort van 7 februari 2018 met aanvullende productie 12,
- de brief van mr. Poort van 20 februari 2018 met aanvullende productie 13,
- de brief van mr. Mol van 19 februari 2018 met 3 producties,
- de mondelinge behandeling op 22 februari 2018,
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.De feiten
€ 494,84 per maand. Deze overeenkomst kent - voor zover hier van belang - de volgende bepalingen:
dat huurder voorheen een huurovereenkomst met verhuurder heeft gesloten voor de zelfstandige woonruimte aan de [adres] , hierna te noemen“de voormalige huurovereenkomst”
u aanvaardt alle hulp, in het bijzonder van een vrijwillige bewindvoerder om de problematiek op te lossen waardoor de achterstand is ontstaan. Deze instantie bepaalt wanneer de hulpverlening kan stoppen. U geeft toestemming voor overleg tussen Woonbedrijf en de hulpverlenende instantie. Bent u niet bereid hulp te aanvaarden, verleent u geen toestemming tot overleg of breekt u zelf de hulp voortijdig af, dan gaat de ontruiming alsnog door.
dat verhuurder heeft besloten om huurder nog een allerlaatste kans te beiden mits aan bovenstaande gestelde voorwaarde wordt voldaan, welk aanbod door huurder is geaccepteerd. De inhoud van het aanbod maakt onderdeel uit van onderhavige huurovereenkomst,
dat door acceptatie van dit aanbod de voormalige huurovereenkomst is beëindigd,
dat verhuurder de duur van de overeenkomst heeft bepaald op 12 maanden. Verhuurder is niet verplicht met huurder na het verstrijken van deze duur een regulier huurovereenkomst te sluiten,
3.Het geschil
“…dat door acceptatie van dit aanbod de voormalige huurovereenkomst is geëindigd.”De overeenkomst voor de duur van één jaar van 26 januari 2017 tot en met 26 januari 2018 is dus gevolgd direct aansluitend op een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] is afkomstig uit [land] en beheerst de Nederlandse taal slechts in beperkte mate. Woonbedrijf heeft niet gewaarschuwd voor de gevolgen van de ondertekening van de laatste kans overeenkomst voor de duur van één jaar. De wet doorstroming huurmarkt is niet bedoeld voor een situatie als de onderhavige. In de bodemprocedure zal [gedaagde] vernietiging vorderen van de laatste kans overeenkomst wegens dwaling. Nu de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is voortgezet en voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de laatst kans overeenkomst voor vernietiging in aanmerking komt, dienen de vorderingen van Woonbedrijf tot ontruiming te worden afgewezen. Subsidiair stelt [gedaagde] , voor het geval moet worden uitgegaan van het bestaan van de laatste kans overeenkomst, dat Woonbedrijf gehouden is de huurovereenkomst met [gedaagde] te verlengen, nu hij heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in de kaatste kans overeenkomst.
4.De beoordeling
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat beide partijen een voortzetting van de huurovereenkomst beoogden. Integendeel: veel wijst nu juist op het tegendeel. In het onderhavige geval is de huurovereenkomst van 17 juli 2014 op vordering van Woonbedrijf ontbonden bij vonnis van de kantonrechter van 21 mei 2015. Een veel duidelijker boodschap dat wat Woonbedrijf de overeenkomst moest eindigen is moeilijk denkbaar.
Bij brief van 29 september 2015 heeft Woonbedrijf aan [gedaagde] bevestigd dat zij akkoord ging met uitstel van executie van het vonnis van 21 mei 2015, mits [gedaagde] de tussen partijen overeengekomen betalingsregeling stipt zou nakomen. Daarmee is voldoende aannemelijk dat Woonbedrijf haar in het vonnis verkregen ontbinding met recht op ontruiming niet heeft willen prijs geven en slechts heeft willen toestaan dat [gedaagde] de woning mocht blijven gebruiken zolang hij een gebruiksvergoeding zou betalen voor het gebruik van de woning en de regeling ter inlossing van de achterstand zou nakomen. [gedaagde] heeft toen redelijkerwijs moeten begrijpen dat Woonbedrijf geen nieuwe huurovereenkomst met hem heeft willen sluiten zolang de betalingsachterstand niet was ingelopen. De inhoud van de brief van 29 september 2015 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onverenigbaar met een vermoeden dat Woonbedrijf heeft bedoeld de oude huurovereenkomst van 17 juli 2014 ongeclausuleerd en voor onbepaalde tijd te verlengen. Voor de op 29 september 2015 overeengekomen betalingsverplichtingen ligt een grondslag in het vonnis van de kantonrechter van 21 mei 2015, namelijk de veroordelingen op basis van het in de aan dat vonnis gehechte dagvaarding onder C vermelde en de proceskostenveroordeling. De toegewezen schadevergoeding wegens huurderving na ontbinding is iets anders dan een verplichting tot huurbetaling op basis van een voortgezette oude huurovereenkomst.
De door [gedaagde] aangehaalde zinsnede in de laatste kans overeenkomst maakt het oordeel niet anders. De kennelijke strekking van deze zinsnede is het buiten iedere twijfel stellen dat de oude overeenkomst uit 17 juli 2014 tot een einde is gekomen. Daarin valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een impliciete erkenning te zien door Woonbedrijf dat die oude overeenkomst na de ontbinding op 21 mei 2015 was voortgezet.
Alle stadia van de relatie tussen Woonbedrijf en [gedaagde] overziend, te weten
a.) de initiële huurovereenkomst van 17 juli 2014 tot de ontbinding van 21 mei 2015,
b) de periode van 21 mei 2015 tot eind januari 2017 waarin getracht is [gedaagde] in het kader van een minnelijk traject het gebruik van de woning te laten behouden en
c) de looptijd van de laatste kans overeenkomst van 26 januari 2017 tot 26 januari 2018, moet de conclusie zijn dat [gedaagde] zich tegenover Woonbedrijf steeds weer een slechte betaler heeft getoond. Dat de welwillendheid bij Woonbedrijf jegens [gedaagde] op is valt zodoende te billijken.
527,00