ECLI:NL:RBOBR:2018:1765
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en herbeoordeling van vergoedingen voor rechtsbijstand in samenhangende asielprocedures
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand. De zaak betreft de intrekking van eerder vastgestelde vergoedingen voor rechtsbijstand aan een gezin dat asiel heeft aangevraagd. De verweerder heeft op 6 juni 2017 de vergoedingen van 27 juni 2016 en 9 mei 2016 ingetrokken en op 15 juni 2017 een nieuwe vergoeding toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het bezwaar is ongegrond verklaard door verweerder op 23 november 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 27 maart 2018 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en verweerder gehoord. Eiser betoogde dat de besluiten feitelijk onjuist waren en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder stelde dat de vergoedingen samenhangen met de asielprocedures van de gezinsleden, die gezamenlijk zijn gevlucht uit Irak. De rechtbank heeft overwogen dat er sprake is van samenhangende procedures, zoals bedoeld in artikel 11 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Bvr). De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergoedingen en de herbeoordeling door verweerder op goede gronden zijn gedaan.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van samenhang in asielprocedures en de toepassing van het Bvr in dergelijke gevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsbijstand nagenoeg gelijktijdig is verleend en dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek, wat de beslissing van verweerder rechtvaardigt.