ECLI:NL:RBOBR:2018:1765

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
17_3470
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herbeoordeling van vergoedingen voor rechtsbijstand in samenhangende asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand. De zaak betreft de intrekking van eerder vastgestelde vergoedingen voor rechtsbijstand aan een gezin dat asiel heeft aangevraagd. De verweerder heeft op 6 juni 2017 de vergoedingen van 27 juni 2016 en 9 mei 2016 ingetrokken en op 15 juni 2017 een nieuwe vergoeding toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het bezwaar is ongegrond verklaard door verweerder op 23 november 2017. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 27 maart 2018 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en verweerder gehoord. Eiser betoogde dat de besluiten feitelijk onjuist waren en onvoldoende gemotiveerd. Verweerder stelde dat de vergoedingen samenhangen met de asielprocedures van de gezinsleden, die gezamenlijk zijn gevlucht uit Irak. De rechtbank heeft overwogen dat er sprake is van samenhangende procedures, zoals bedoeld in artikel 11 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Bvr). De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergoedingen en de herbeoordeling door verweerder op goede gronden zijn gedaan.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van samenhang in asielprocedures en de toepassing van het Bvr in dergelijke gevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtsbijstand nagenoeg gelijktijdig is verleend en dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek, wat de beslissing van verweerder rechtvaardigt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummer: SHE 17/3470

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2018 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder,

(gemachtigde: S. Turk).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2017 heeft verweerder de eerder op 27 juni 2016 vastgestelde vergoeding ad € 1.533,46 met toevoegnummer [nummer] ten behoeve van [naam] (V063 rechtsbijstand in drie fases) ingetrokken. Onder toevoeging [nummer] vindt de samenhangende vergoeding plaats.
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft verweerder de eerder op 9 mei 2016 vastgestelde vergoeding ad € 2.028,64 met toevoegnummer [nummer] ten behoeve van [naam] (V063 rechtsbijstand in drie fases) ingetrokken.
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft verweerder aan [naam] (V063 rechtsbijstand in drie fases) met toevoegnummer [nummer] opnieuw een vergoeding toegekend en deze vastgesteld op € 2.864,12. Er is sprake van samenhang met toevoeging [nummer] en [nummer] . De vergoeding is opnieuw vastgesteld op basis van samenhang.
Tegen deze drie primaire besluiten heeft eiser op 20 juni 2017 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit gaat over de intrekking van een tweetal vastgestelde vergoedingen ( [nummer] en [nummer] ) en het opnieuw (hoger) vaststellen van een eerder vastgestelde vergoeding ( [nummer] ).
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
De drie toevoegingen zien op een gezin met vijf kinderen. Bij afzonderlijke besluiten van 20 april 2016 heeft verweerder toevoegingen verleend op naam van [naam] (dochter, geboortedatum: 28 september 1997), [naam] (vader, geboortedatum: 21 maart 1973) en [naam] (zoon, geboortedatum: 5 september 1995). De overige (minderjarige) kinderen vallen onder de toevoeging die is verstrekt ten behoeve van vader, en zijn echtgenote [naam] (moeder, geboortedatum 29 juli 1974). De verleende toevoegingen zien op een asiel AA/VA procedure.
Bij besluit van 2 juni 2016 heeft verweerder -in de op naam van [naam] verleende toevoeging [nummer] - de vergoeding inzake de toevoeging vastgesteld op € 1.533,46.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het besluit feitelijk onjuist is en niet, althans onvoldoende, gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
Indien de redenering van verweerder gevolgd wordt is er altijd samenhang bij zaken van gevluchte familieleden. De problematiek is dan immers altijd hetzelfde: het land moeten verlaten vanwege onvoldoende veiligheid.
De verschillende asielmotieven die de familieleden naar voren hebben gebracht zijn onvoldoende meegewogen en worden afgedaan met slechts de vaststelling dat er een aantal andere individuele aspecten aan de orde zijn gekomen. De familieleden hebben afzonderlijke vluchtverhalen met een verschillend feitencomplex. Zoon [naam] kon onder andere als gevolg van discriminatie zijn voetbalcarriére niet voortzetten, er was gevaar en bedreigingen aan de orde bij controleposten en hij vreesde voor gedwongen rekrutering. Dochter [naam] was als tienjarig meisje ooggetuige van een voor haar traumatiserende gebeurtenis en kan als jong-volwassen vrouw niet (meer) zelfstandig over straat.
Gelet hierop stelt eiser dat er sprake is van afzonderlijke vluchtverhalen, een behoorlijk verschillend feitencomplex en ook afzonderlijke vluchtmotieven.
In verweerders toevoegbeleid bij V060 A.A. procedure staat duidelijk vermeld dat er een afzonderlijke toevoeging kan worden verleend als een meegereisde een afzonderlijk vluchtverhaal heeft. Blijkens paragraaf 2.3 van de Kenniswijzer wordt onder een verknocht verband in beginsel een gezin begrepen (vader, moeder en minderjarige kinderen). [naam] en [naam] zijn echter meerderjarig en hebben bovendien afzonderlijke asielmotieven.
Verweerder kijkt, aldus eiser, alleen naar de tekst van het Bvr en naar de wetsgeschiedenis van artikel 11 Bvr (Stb. 1999, 580), en niet naar het beleid dat specifiek van toepassing is op asielzaken.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat uit de stukken blijkt dat drie toevoegingen zijn verleend ten behoeve van een gezin. Er is in dit verband een (aparte) toevoeging verleend voor een meerderjarige zoon en een toevoeging voor een meerderjarige dochter.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat zij allen als gezin zijn gevlucht uit Irak vanwege het gevaar dat de vader van het gezin liep omdat hij voor de Amerikanen had gewerkt, de ontvoering van een zoon van het gezin en de ontvoering van 4 neven. Daarmee is sprake van verknochtheid in de zin van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand. Dat er daarnaast nog een aantal andere individuele aspecten aan de orde zijn gekomen tijdens de gehoren van de zoon en de dochter van het gezin kan er niet aan afdoen dat de procedures betrekking hebben op dezelfde problematiek.
De onderhavige zaken voldoen hiermee aan de cumulatieve vereisten van artikel 11 Bvr: er is sprake van verknochte zaken en de rechtsbijstand is (nagenoeg) gelijktijdig verleend.
5. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Bvr) worden als samenhangende procedures beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.
6. Ingevolge het tweede lid wordt, in samenhangende procedures waarin twee of meer rechtzoekenden één of meer procedures voeren, in afwijking van het eerste lid van artikel 5, aan de procedures gezamenlijk het aantal punten toegekend dat wordt verkregen door het aantal punten dat in de bijlage is bepaald voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak met het hoogste aantal punten te vermenigvuldigen met de navolgende percentages, al naar gelang het aantal toevoegingen: 2–3: 150% (..).
7. In artikel 11 van het Bvr wordt aldus een nadere regeling gegeven met betrekking tot het toe te kennen aantal punten bij samenhangende procedures, dat wil zeggen gevallen waarbij ofwel voor één rechtzoekende procedures worden gevoerd die qua inhoud en processuele behandeling nauw verweven zijn, ofwel er voor meerdere rechtzoekenden één procedure wordt gevoerd. De achtergrond hiervan is dat bij zaken die samenhang vertonen het aantal rechtskundige verrichtingen voor een samenhangende zaak minder zal zijn. In die gevallen wordt een ‘korting’ toegepast op het aantal toe te kennen punten voor elke samenhangende procedure, bovenop de eerste procedure.
8. Hetgeen partijen verdeeld houdt is de vraag of sprake is van samenhangende procedures in de zin van artikel 11 lid 1 van het Bvr.
9. Allereerst verdient opmerking dat er onderscheid dient te worden gemaakt tussen het door verweerder in de Werkinstructie Bereik neergelegde beleid (waaronder de door eiser aangevoerde paragraaf 3.2.1 inzake meegereisden/verknocht verband) dat ziet op het verlenen van toevoegingen en de toepassing van artikel 11 Bvr dat betrekking heeft op “samenhang” en ziet op de (nadien) vastgestelde vergoedingen. Het laatste is thans in geschil.
10. De rechtbank is bij de beoordeling -of sprake is van samenhang- van oordeel dat het gegeven dat bij een aantal gezinsleden tevens sprake is afzonderlijke motieven om te vluchten niet afdoet aan het feit dat dat sprake is van een gezin dat in familieverband is gevlucht als gevolg van de dreigende situatie in eigen land. Dit is (hoofdzakelijk) een gevolg van het gegeven dat de vader (het gezinshoofd) werkzaam is geweest voor de Amerikanen en de ontvoering van naaste familieleden. Dit kan worden geacht de leidende reden voor de vlucht te zijn geweest. Daarmee is sprake van een gezamenlijke grondslag voor het vertrek uit Irak.
Gelet hierop heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van verknochtheid in de zin van artikel 11 van het Bvr. Voorts is de rechtsbijstand, gelet op de verhoren en de zitting, nagenoeg gelijktijdig verleend. Aldus is sprake van samenhangende procedures en heeft verweerder de vergoeding voor de drie toevoegingen opnieuw ingevolge artikel 11 lid 2 van het Bvr kunnen vaststellen op 150%.
11. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.