ECLI:NL:RBOBR:2018:2332

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
01-997047-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de behandeling in raadkamer in verband met geheimhoudersinformatie en inbeslagname van digitale gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 maart 2018 een klaagschrift behandeld dat was ingediend door klagers, die bezwaar maakten tegen de inbeslagneming van documenten en digitale gegevens door de politie. Het klaagschrift was ingediend naar aanleiding van een beslaglegging op 15 november 2017, in het kader van een onderzoek naar een arbeidsongeval waarbij een werknemer om het leven kwam. Klagers stelden dat de doorzoekingen onrechtmatig waren, omdat er geen selectie was gemaakt van de in beslag genomen gegevens en omdat er geheimhoudersinformatie tussen de documenten zou zitten. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak geschorst voor onbepaalde tijd, in afwachting van de uitkomst van een procedure die door het Openbaar Ministerie is voorgesteld om de potentiële geheimhoudersstukken te selecteren. De rechtbank benadrukte dat het verschoningsrecht gerespecteerd moet worden en dat de rechter-commissaris moet beslissen over de geheimhoudersstukken. De officier van justitie had betoogd dat de doorzoekingen noodzakelijk waren in het kader van de waarheidsvinding, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende waarborgen moeten zijn voor de bescherming van geheimhoudersinformatie. De zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor verdere behandeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01-997047-17
RK-nummers: 17/2412
Beslissing ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering
Deze beschikking betreft een op 24 november 2017 ter griffie van deze rechtbank ingediend klaagschrift, als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, van:
[klaagster 1] ,
gevestigd te [postcode 1] [plaatsnaam 1] , [adres] ,
domicilie kiezende te [postcode 2] [plaatsnaam 2] , [straatnaam 1] ten kantore van mr. H.W.A.A. de Jong,
[klaagster 2] ,
gevestigd te [postcode 1] [plaatsnaam 1] , [adres] ,
domicilie kiezende te [postcode 2] [plaatsnaam 2] , [straatnaam 1] ten kantore van mr. H.W.A.A. de Jong
[klager] ,
geboren te [plaatsnaam 3] (België) op [1980] ,
wonende te [postcode 3] [plaatsnaam 4] (België), [straatnaam 2] ,
domicilie kiezende te [postcode 4] [plaatsnaam 2] , [straatnaam 3] , ten kantore van mr. E. Benhaim,
hierna tezamen ook genoemd ‘klagers’.

Inleiding

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 15 november 2017 door de politie gelegde beslag op aan klagers toebehorende documenten en digitale gegevens en de teruggave daarvan aan klagers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het raadkamerdossier met bovenstaand nummer.
Op 06 maart 2018 is het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
Namens klaagsters 1 en 2 is verschenen de heer [naam] als vertegenwoordiger, bijgestaan door mr. H.W.A.A. de Jong, advocaat te [plaatsnaam 2] . [klager] is tevens verschenen, bijgestaan door mr. E. Benhaim, advocaat te [plaatsnaam 2] .
Mr. Benhaim heeft namens alle drie de klagers aangevoerd dat de doorzoekingen onrechtmatig zijn geweest omdat is gehandeld in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiairiteit. Het Openbaar Ministerie had de gewenste gegevens kunnen vorderen, zeker nu klagers voortdurend meegewerkt hebben aan het onderzoek, het tijdstip van de doorzoeking pas vier maanden na het bedrijfsongeval was en er voor zover bekend geen doorzoeking plaatsgevonden heeft bij Rijkswaterstaat, de opdrachtgever van het project. Voorts is er veel meer in beslaggenomen dan noodzakelijk, waaronder ook diverse
privégegevens, bedrijfsgevoelige informatie en geheimhoudersstukken en is het de verdediging niet duidelijk wat exact in beslag genomen is. Er heeft tijdens de doorzoekingen geen selectie plaatsvonden middels zoektermen ondanks een daartoe strekkend verzoek van de raadsman van [klaagster 1] . Ook heeft het Openbaar Ministerie, ondanks mondeling en schriftelijk geuite bezwaren ten aanzien van de inbeslagneming van met name de geheimhoudersstukken, het onderzoek aan de inbeslaggenomen gegevens niet opgeschort totdat op onderhavig klaagschrift is beslist.
Meer in het bijzonder is aangevoerd dat de inbeslagneming/vastlegging van de gegevens van de smartphones en laptop onrechtmatig is nu deze privé- cq. geheimhoudersinformatie bevatten en bovendien de smartphone van [klager] een zogenaamde ‘dual-sim’ heeft en voorzien is van een Belgische simkaart en contact loopt via een Belgische server zodat reeds om die reden sprake is van een onrechtmatige inbeslagneming.
Door mr. de Jong is namens alle drie de klagers gewezen op de geldende wettelijke regeling met betrekking tot geheimhoudersinformatie. De verdediging heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat, zodra duidelijk werd dat zich tussen de inbeslaggenomen digitale bestanden stukken bevonden waarvoor het verschoningsrecht geldt, de volledige set digitale bestanden aan de rechter-commissaris had moeten worden overgedragen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoekingen, gelet op de ernstige strafbare feiten waar klagers van worden verdacht, in het kader van de waarheidsvinding passend en geboden waren. Klagers hebben voor de hand liggende veiligheidsmaatregelen om valgevaar te voorkomen niet getroffen en de eigen onderhouds- en veiligheidsinstructie genegeerd. Tijdens de doorzoekingen is zo veel mogelijk gestreefd naar het maken van een kopie/image van de digitale bestanden hetgeen voor de back-upschijf van de lokale server te veel tijd zou zijn gaan kosten, reden waarom de back-upschijf zelf in beslag genomen is. Het ter plaatse selectief kopiëren op aanwijzing van klager(s) werd door de officier van justitie ondoenlijk geacht, waarbij tevens het risico bestond dat niet alle relevante informatie in beeld kwam. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot rechtmatigheid van de doorzoekingen ter inbeslagneming. Ten aanzien van de geheimhoudersstukken heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de geldende (interne) procedures zijn gevolgd en dat deze voldoende waarborg bieden ter bescherming van het verschoningsrecht. Hierbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat in afwachting van een door de verdediging aan te leveren lijst van zoektermen (namen en e-mailadressen) betrekking hebbende op geheimhouders, het onderzoek aan het digitale beslag is stilgelegd. Tevens is door het Openbaar Ministerie reeds toegezegd dat de verdediging daartoe de beschikking krijgt over een kopie van het digitale beslag.
De officier van justitie heeft verzocht het klaagschrift ongegrond te verklaren.

De beoordeling

Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na voornoemde inbeslagneming.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt dat klagers worden verdacht van overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet. De verdenking is onstaan naar aanleiding van een arbeidsongeval bij de werkzaamheden bij de sluis te Limmel waarbij op 10 juli 2017 een werknemer van een onderaannemer van klagers is overleden. In het kader van het onderzoek naar het arbeidsongeval hebben op 15 november 2017 doorzoekingen plaatsgevonden in de kantoren van klagers te [plaatsnaam 5] en te [plaatsnaam 1] .
Reeds ter gelegenheid van de doorzoekingen werd zijdens de klagers bezwaar gemaakt tegen de inbeslagneming/vastlegging van o.a. de digitale gegevens, onder andere omdat zich geheimhoudersstukken tussen de gegevens zouden bevinden.
Uit het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie en de correspondentie die zich bij de stukken bevindt, blijkt dat de inbeslaggenomen digitale bestanden zijn gescand op de aanwezigheid van geheimhoudersdocumenten met behulp van een woordenlijst. Deze scan heeft ongeveer 2200
potentiëlegeheimhoudersstukken opgeleverd die apart gezet zijn en nog niet nader zijn onderzocht.
In dit kader acht de rechtbank van belang hetgeen de Hoge Raad in haar uitspraak van 8 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2537) heeft overwogen:
Ingevolge art. 125i Sv kunnen bij een doorzoeking aangetroffen gegevens die op een gegevensdrager zijn opgeslagen, worden vastgelegd in het belang van het onderzoek. Gegevens die op inbeslaggenomen gegevensdragers worden aangetroffen, kunnen in het belang van het onderzoek eveneens worden vastgelegd. Het gebruik van gegevensdragers ten behoeve van het vastleggen van gegevens als hiervoor bedoeld, is niet in strijd met het recht.
Bij de vastlegging van gegevens moet het verschoningsrecht worden gerespecteerd. In art. 125i Sv is art. 98 Sv van overeenkomstige toepassing verklaard (….). Overeenkomstige toepassing van art. 98 Sv brengt mee dat het eerst aan de Rechter-Commissaris is om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van gegevens die zijn opgeslagen op de gegevensdragers. Ingevolge art. 98, vierde lid, Sv kan de verschoningsgerechtigde tegen de beschikking van de Rechter-Commissaris op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift indienen bij de Rechtbank.
Namens klagers is betoogd dat zich geheimhoudersstukken bevinden in de inbeslaggenomen digitale gegeven/documenten. Uit de toelichting door de officier van justitie is gebleken dat inmiddels op basis van een lijst met zoektermen ruim 2000 – thans nog niet in concreto aangeduide - documenten naar voren zijn gekomen die mogelijk te bestempelen zijn als geheimhoudersstuk. Gelet op het bepaalde in artikel 98 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient de rechter-commissaris middels een te nemen beschikking te beslissen over het al dan niet in beslagnemen van een geheimhoudersstuk. Op de voet van artikel 98, vierde lid Sv kan tegen dergelijke beschikking van de rechter-commissaris bezwaar worden gemaakt, waarop de rechtbank dient te beslissen.
Gelet echter op de praktische bezwaren die het uitselecteren van een (grote) hoeveelheid digitale gegevens met zich meebrengt dient eerst nader geconcretiseerd te worden over welke potentiële geheimhoudersstukken de rechter-commissaris een beslissing dient te nemen. Hiertoe kan naar het oordeel van de rechtbank de procedure die door de officier van justitie is voorgesteld en ter zitting is toegelicht worden gevolgd.
Deze procedure komt er kort gezegd op neer dat het volledige digitale beslag (opnieuw) middels het daarvoor gehanteerde programma Forensic Toolkit gescand dient te worden door een zogenaamde medewerker geheimhouding met behulp van een in overleg met de verdediging samen te stellen woorden/begrippen lijst. Deze geheimhoudermedewerker is niet inhoudelijk bij de zaak betrokken en zal aan de hand van de door de verdediging aangedragen lijst voor een eerste filtering zorgdragen. De daaruit naar voren komende gegevens/documenten dienen ontoegankelijk te worden gemaakt voor bij het onderzoek in de strafzaak betrokken opsporingsambtenaren. Vervolgens kan door een buiten het onderzoek staande geheimhouders-officier van justitie worden beslist welke stukken mogelijk geheimhoudersstukken zijn die naar het oordeel van die officier van justitie in
beslag dienen te blijven, waartoe vervolgens die gegevens/documenten in handen van de rechter-commissaris moeten worden gesteld, teneinde een beslissing op grond van artikel 98, tweede lid Sv te nemen. Een dergelijke werkwijze acht de rechtbank niet ongebruikelijk, efficiënt en als zodanig niet in strijd met het doel van de wettelijke bepaling. Het gaat er immers om juist het verschoningsgerechtigde materiaal te (onder)scheiden van het overige.
Daarbij moet worden opgemerkt dat bedrijfsdoorzoekingen als de onderhavige niet uitzonderlijk zijn en dat daarbij doorgaans veel (digitaal) materiaal te doorzoeken valt. Speciaal daarvoor aangewezen medewerkers geheimhouding, die geen verband of betrokkenheid hebben bij het betreffende onderzoek, zijn daartoe naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek geschikt. De rechter-commissaris heeft in dit stadium van het strafrechtelijke onderzoek, waarin doorgaans nog geen vordering door het openbaar ministerie is gedaan, geen tot weinig informatie over het lopende strafrechtelijke onderzoek en de verdenking waarop dat onderzoek gebaseerd is. Ook beschikt de rechter-commissaris doorgaans over minder technische mogelijkheden en kennis over het doorzoeken van (zeer) grote digitale bestanden. Waarom in dat geval, zoals door de verdediging wordt bepleit, alleen een rechter-commissaris zou mogen selecteren valt niet in te zien, wanneer voldoende waarborgen worden geschapen, dat kennisneming van geheimhoudersinformatie door bij het onderzoek betrokken (opsporings)ambtenaren niet kan plaatsvinden en de uiteindelijke beslissing tot inbeslagneming wordt genomen door de daartoe bevoegde rechter-commissaris.
Pas als duidelijk is om welke geheimhouderstukken het gaat én als de rechter-commissaris vervolgens heeft beslist op de vraag of tot kennisneming daarvan mag worden overgegaan, kan daarover door de verschoningsgerechtigde geklaagd worden bij de rechtbank. Het voorgaande leidt ertoe, indachtig voornoemde uitspraak van de Hoge Raad, dat de rechtbank op dit moment niet bevoegd is om een beslissing te nemen omtrent (de voortduring en de omgang met) het beslag van de geheimhoudersstukken die zich mogelijk bevinden op de in beslag genomen digitale gegevens.
Gelet op vorenstaande zal het onderzoek voor onbepaalde tijd dienen te worden geschorst om, nadat de door het Openbaar Ministerie voorgestelde procedure ter selectie van de potentiële geheimhouderstukken is gevolgd, ten aanzien van de geselecteerde potentiële geheimhoudersstukken de uitkomst van de procedure ex artikel 98 Sv af te wachten.
Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de rechter-commissaris.
Op hetgeen voor het overige is aangevoerd zal thans door de rechtbank niet worden beslist.
DE BESLISSING:
De rechtbank:
- HEROPENT en SCHORST de behandeling in raadkamer voor onbepaalde tijd om, nadat de door het Openbaar Ministerie voorgestelde procedure ter selectie van de potentiële geheimhouderstukken is gevolgd, de uitkomst van de procedure ex artikel 98 Sv ten aanzien van de geselecteerde potentiële geheimhoudersstukken, af te wachten;
- VERWIJST de zaak daartoe naar de rechter-commissaris;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. M.M. Klinkenbijl, leden,
in tegenwoordigheid van S.A. Nuyens, griffier en is uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 20 maart 2018.