Op 28 mei 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij de illegale opslag van afvalstoffen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De officier van justitie had aanvankelijk een bedrag van € 820.000,00 geschat, maar dit werd later verlaagd naar € 143.040,00. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte voordeel had verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat de vennootschap waar de verdachte directeur van was, weliswaar voordeel had genoten, maar dat dit niet aan de verdachte kon worden toegerekend. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen, noch dat hij dit voordeel had ontvangen in de vorm van dividend of andere uitkeringen. De vordering van de officier van justitie werd derhalve afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet verplicht was tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.