ECLI:NL:RBOBR:2018:3041

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
01/860429-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van amfetamine en voorbereidingshandelingen als bedoeld in de Opiumwet

Op 21 juni 2018 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die een deel van zijn loods had verhuurd, waarin een amfetaminelaboratorium was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er voorwaardelijk opzet bewezen was en veroordeelde de verdachte voor het medeplegen van het aanwezig hebben van amfetamine en het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval op 10 juni 2017, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en het faciliteren van de productie van synthetische drugs door het verhuren van zijn loods. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel niet zelf producerend, wel degelijk betrokken was bij de criminele activiteiten door zijn loods ter beschikking te stellen voor de productie van drugs. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele activiteiten mee in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860429-17
Datum uitspraak: 21 juni 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1949] ,
wonende te [postcode] , [straatnaam] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 mei 2018, 24 mei 2018 en 7 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 november 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te Haler, gemeente Leudal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te Haler, gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
hebbende hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- een (deel van een) loods, gelegen aan de [straatnaam] , gemeente Leudal, (als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen en/of als productieruimte) gehuurd en/of laten huren en/of ter beschikking gesteld,
en/of
- meerdere, althans een, onderde(e)l(en) van een productieopstelling voorhanden gehad, te weten: een kookopstelling en/of een destillatieopstelling en/of een of meerdere au bain-marie ketel(s) en/of een of meerdere dampafvoer(en) en/of een of meerdere gaswasser(s) en/of - (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: jerrycans en/of (klemdeksel)vaten en/of verwarmingsdekens en/of lasdekens en/of gasflessen en/of gasbranders en/of maatbekers en/of - (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, waaronder: fosforzuur en/of formamide en/of caustic soda en/of zoutzuur en/of BMK en/of APAA en/of APAAN;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt - kort gezegd - beschuldigd van het medeplegen van:
het produceren van amfetamine;
voorbereidingshandelingen gericht op de productie van amfetamine en/of MDMA.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het bereiden, bewerken en verwerken van amfetamine in de periode van 1 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 (feit 1) en het medeplegen van voorbereidings- en bevorderingshandelingen tot het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vanwege het ontbreken van enig wettig en overtuigend bewijs integraal vrijgesproken moet worden van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijs.

Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

Waardering van het bewijs.

Inleiding
In een gedeelte van een loods gelegen op het terrein van [straatnaam] is op 10 juni 2017 een amfetaminelaboratorium aangetroffen. De verdachte is eigenaar van de loods en hij heeft het deel van de loods waarin het amfetaminelaboratorium uiteindelijk door de politie is aangetroffen verhuurd aan [medeverdachte] . De productieruimte van dit laboratorium bestond uit een zogenaamde ‘loogruimte’ en uit een zogenaamde ‘stookruimte’. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat deze ruimtes zich naast elkaar bevonden in het achterste deel van de loods. Voorts stelt de rechtbank vast dat het hier een groot amfetaminelaboratorium betrof met een grote hoeveelheid aan voorwerpen en chemicaliën.
Juridisch kader
De verdachte wordt onder feit 1 verweten zich al dan niet tezamen en in vereniging met anderen schuldig te hebben gemaakt aan het opzettelijk produceren van amfetamine c.q. het opzettelijk
aanwezig hebbenvan amfetamine. Onder feit 2 wordt hem verweten dat hij opzettelijk en al dan niet tezamen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan de in artikel 10a van de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereiding van Opiumwetdelicten door – kort gezegd – een deel van de loods te verhuren c.q. ter beschikking te stellen als opslag en productielocatie ten behoeve van het laboratorium en door het
voorhanden hebbenvan een grote hoeveelheid van verschillende soorten chemicaliën en voorwerpen waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die bestemd waren voor die amfetamineproductie.
Artikel 10a van de Opiumwet betreft een zelfstandig delict met een eigen karakter. Dat komt tot uiting in de subjectieve bestanddelen van de delictsomschrijving. De dader moet niet alleen weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de goederen die hij voorhanden heeft, bestemd zijn voor het plegen van een delict als bedoeld in art. 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, hij moet de goederen ook voorhanden hebben om een dergelijk delict voor te bereiden of te bevorderen. Alleen wetenschap hebben van de criminele bestemming van de goederen is niet steeds voldoende. Daarnaast moet er ook opzet op voorbereiden of bevorderen zijn. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende.
Wat betreft het in feit 2 bedoelde bestanddeel “voorhanden hebben” is vereist a) de aanwezigheid van het goed (zonder dat vereist is dat het goed zich in de onmiddellijke nabijheid bevindt) zodanig dat de verdachte – middellijk of onmiddellijk – over het goed kan beschikken, b) de verdachte moet zich in meer of mindere mate bewust zijn van de aanwezigheid van dat goed en c) tussen de verdachte en het goed moet een bepaalde relatie bestaan, in die zin dat er met betrekking tot het goed een zekere vorm van machtsuitoefening, dat wil zeggen: feitelijke macht over het goed, mogelijk moet zijn. Dat het goed aan de verdachte moet toebehoren in de zin van eigenaarschap is geen vereiste.
Om tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben te kunnen komen, dient vastgesteld te kunnen worden dat de ten laste gelegde hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden en dat bij de verdachte - een zekere mate van - wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die verdovende middelen in zijn loods. Niet noodzakelijk is dat de verdovende middelen de verdachte toebehoren, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen heeft.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het strafdossier geen bewijs bevat dat verdachte zelf direct uitvoerend betrokken is geweest bij het produceren van verdovende middelen in de door hem verhuurde loods. Daarom kan in elk geval niet worden gezegd dat hij zelfstandig amfetamine heeft geproduceerd. Evenmin is er bewijs voorhanden dat verdachte anderszins aan die productie een zodanig substantiële bijdrage heeft geleverd dat van medeplegen kan worden gesproken. Dat betekent dat verdachte van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van het – kort gezegd – produceren van amfetamine wordt vrijgesproken.
Voor het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van het aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en voor het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op de amfetamineproductie is naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot feit 1 (impliciet subsidiair: het medeplegen van aanwezig hebben van amfetamine, maar ook ten aanzien van feit 2) af dat verdachte een niet afgesloten gedeelte van zijn loods verhuurd heeft en dat er met zijn medeweten een stroomkabel is gelegd vanuit zijn woning naar de loods. Verdachte had ruimtes van de loods ook zelf in gebruik, te weten voor de opslag van [goederen] afkomstig van het bedrijf van verdachte. Verdachte is naar eigen zeggen meerdere malen in ruimtes in de loods geweest waar na de ontdekking van het drugslab goederen zijn aangetroffen die aan de productie van synthetische drugs gerelateerd kunnen worden. Dergelijke goederen zijn ook aangetroffen in de ruimtes waar zich auto onderdelen van het bedrijf van verdachte bevonden.
Voorts leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat het laboratorium een grote omvang had en dat een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen in de loods aanwezig is geweest om het laboratorium ‘producerend’ te krijgen. Ook leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat zich op meerdere momenten gedurende de onderzoeksperiode verschillende personen en voertuigen nabij de ingang van de loods bevonden en bewogen. De verdachte is ook meermalen door het observatieteam nabij de ingang van de loods waargenomen relatief kort voor of nadat andere personen die kennelijke betrokkenheid bij het laboratorium hadden bij de ingang werden waargenomen.
Gelet op het voorgaande kan het redelijkerwijs niet anders dan dat verdachte op enig moment in de tenlastegelegde periode, dus na ingang van de verhuurdatum en vóór de inval door de politie, weet heeft gekregen van de aanwezigheid van een hoeveelheid voorwerpen en stoffen in de loods. De stelling van verdachte dat hij voornoemde goederen niet heeft gezien acht de rechtbank - gelet op de omvang en de plaatsen waar deze zijn aangetroffen - onaannemelijk.
Dat kan worden aangenomen dat verdachte weet heeft gekregen van meerdere voorwerpen en stoffen in de loods, betekent voorts dat verdachte er ook weet van moet hebben gekregen dat de loods door de huurder of andere personen voor andere doeleinden werd gebruikt dan waarvoor verdachte het gedeelte van de loods blijkens het huurcontract had verhuurd. Immers, het huurcontract (p. 1054 van het dossier) maakt er melding van dat de loods uitsluitend mocht worden gebruikt als opslagruimte voor particuliere doeleinden zoals bijvoorbeeld de opslag van (tuin)gereedschappen, (tuin)meubilair, personenauto, rijwielen en motorfietsen e.d. en het was uitdrukkelijk verboden dat in het gehuurde brandbare en/of vluchtige materialen werden opgeslagen.
De rechtbank overweegt verder dat het een feit van algemene bekendheid is dat voor de productie van synthetische drugs verschillende soorten hardware (ketels, kolven, verwarmingsdekens etc) en grote hoeveelheden chemicaliën nodig zijn, die doorgaans niet makkelijk anoniem zijn te verkrijgen, en ook dat chemische stoffen die vaak bij de productie van synthetische drugs worden gebruikt in jerrycans en blauwe vaten zijn verpakt. Voorts is het inmiddels een feit van algemene bekendheid dat laboratoria gericht op de productie van synthetische drugs vaak in het buitengebied van de provincie worden aangetroffen en dat deze laboratoria zich vaak bevinden in loodsen en stallen. Redenen om te veronderstellen dat verdachte hiervan geen kennis droeg, heeft het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting opgeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat het vorenoverwogene in combinatie met het feit dat een stal/loods geen gebruikelijke plek is voor de opslag van chemicaliën met een legale bestemming, zodanig sterk op illegale praktijken wijst, dat er een aanmerkelijke kans bestond dat in dit geval inderdaad sprake was van een illegale bestemming. Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor als van algemene bekendheid is vastgesteld, bestond er dus een aanmerkelijke kans:
* dat de loods niet alleen gebruikt werd voor de opslag van chemicaliën maar ook voor de opslag van andere goederen, voorwerpen en stoffen die gebruikt kunnen worden voor of dienen bij de productie van synthetische drugs, en/of
* dat de loods zou worden gebruikt voor de daadwerkelijke productie van synthetische drugs en/of
* dat de loods voor de opslag van verdovende middelen zelf zou worden gebruikt, bijvoorbeeld de synthetische drugs die aldaar konden worden geproduceerd.
Verdachte mag worden verondersteld van de aanmerkelijke kans op de illegale situatie weet te hebben gehad. Nochtans heeft de verdachte de verhuur van de loods c.q. het ter beschikking stellen daarvan niet gestaakt en ook overigens niet ingegrepen om een einde te maken aan de ontstane situatie, maar heeft hij de situatie laten voortbestaan tegen contante betalingen voor de huur. Hij heeft toegestaan dat anderen gebruik bleven maken van zijn loods voor criminele doeleinden. De verdachte had als eigenaar van het terrein en de loods bij uitstek zeggenschap over wat er op zijn terrein gebeurde en wat daar door anderen werd opgeslagen en uitgevoerd. Hij kon aldus over de voorwerpen en chemicaliën beschikken en was in staat om ten aanzien daarvan in ieder geval in feitelijke zin te bepalen of zij op het terrein aanwezig konden blijven of niet. Daarmee staat – toetsend aan de hiervoor weergegeven maatstaf – vast dat de verdachte de aangetroffen hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (feit 1)
aanwezig heeft gehad, dat hij de voorwerpen en stoffen ten behoeve van het lab
voorhanden heeft gehadterwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren voor de productie van synthetische drugs en aldus ook dat zijn opzet op het voorbereiden of het bevorderen van die productie gericht is geweest (feit 2).
Medeplegen
Zoals uit het vorenoverwogene volgt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het onder feit 1 (impliciet subsidiair) tenlastegelegde aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine heeft gepleegd en dat hij zich aan voorbereidingshandelingen heeft schuldig gemaakt door een loods te verhuren c.q. ter beschikking te stellen ten behoeve van drugsproductie en door allerlei voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben gericht op de productie van synthetische drugs.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten als medepleger met anderen heeft begaan.
Wat betreft het onder 1 tenlastegelegde verdient het daarbij opmerking dat verdachte door het zelf aanwezig hebben van een materiaal bevattende amfetamine, hij zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht van de in artikel 2 onder C van de Opiumwet strafbaar gestelde gedraging. Verdachte was niet de eigenaar van de amfetamine, hij wist dat anderen daarvoor verantwoordelijk waren en verdachte koos ervoor om niet in te grijpen ondanks dat hij als eigenaar van de locatie waar de verdovende middelen aanwezig waren bij uitstek degene was die daarover kon beschikken in de zin dat deze middelen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. Aldus heeft hij niet alleen opzet gehad op de aanwezigheid van het amfetaminemateriaal, maar ook het opzet gehad op het tezamen en in vereniging met anderen aanwezig hebben daarvan.
Wat betreft het onder 2 tenlastegelegde verdient het opmerking dat onder het bereik van artikel 10a van de Opiumwet onder meer vallen het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van een strafbaar feit. Hoewel deze gedragingen in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht als ‘medeplichtigheidshandelingen’ worden gezien, kunnen deze gedragingen op grond van artikel 10a van de Opiumwet worden gekwalificeerd als het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen. Dit is een op zichzelf staand strafbaar feit waaraan verdachte zich in de ogen van de rechtbank schuldig heeft gemaakt door de loods te blijven verhuren c.q. ter beschikking te stellen en niet in grijpen terwijl hij wist van de aanmerkelijke kans op de illegale situatie. Voorts heeft verdachte, gelijk als ten aanzien van het aanwezig hebben van de verdovende middelen, de voorwerpen en stoffen voorhanden gehad terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor drugsproductie. Aldus heeft verdachte zelfstandig uitvoeringshandelingen verricht die strafbaar zijn gesteld in artikel 10a van de Opiumwet en in aanmerking genomen dat verdachte ook wist dat anderen betrokken waren bij de situatie in de loods, heeft verdachte ook het opzet gehad op het tezamen en in vereniging met anderen plegen van die voorbereidingshandelingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van verdachte dan ook van voldoende gewicht geweest om te spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.
Conclusie
Een en ander leidt tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich aan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft schuldig gemaakt.
Al hetgeen door of namens de verdachte ten verweer is betoogd, stuit af op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en beslist.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 10 juni 2017 te Haler, gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
2. in de periode van 01 mei 2017 tot en met 10 juni 2017 te Haler, gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of MDMA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen een of meer ander(en) gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen hebbende hij, verdachte, - een deel van een loods, gelegen aan de [straatnaam] , gemeente Leudal, als opslagruimte voor chemicaliën en/of grondstoffen en/of als productieruimte laten huren en ter beschikking gesteld,
en
- meerdere onderdelen van een productieopstelling voorhanden gehad, te weten: een kookopstelling en een destillatieopstelling en au bain-marie ketels en dampafvoeren en gaswassers en
- grote hoeveelheden laboratoriumbenodigdheden voorhanden gehad, te weten: jerrycans en (klemdeksel)vaten en verwarmingsdekens en lasdekens en gasflessen en gasbranders en maatbekers en
- grote hoeveelheden chemicaliën/grondstoffen voorhanden gehad, te weten: fosforzuur en formamide en caustic soda en zoutzuur en BMK en APAA en APAAN
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft voorts kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft, gelet op de bepleite integrale vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van amfetamine en het medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank neemt in aanmerking dat deze feiten in eendaadse samenloop zijn begaan, nu de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Kort gezegd: het gaat om het voorbereiden van en het aanwezig hebben van synthetische drugs.
Verdachte heeft (ruimten in) een loods gelegen op zijn erf ter beschikking gesteld aan drugscriminelen die deze ruimten nodig hadden om een laboratorium voor de productie van synthetische drugs op te zetten. Hoewel verdachte niet zelf synthetische drugs heeft geproduceerd, is zijn gedrag laakbaar. Door zijn ogen te sluiten voor hetgeen op zijn terrein en in zijn loods gaande was, heeft hij namelijk de drugsproducenten gefaciliteerd en daarmee de productie van synthetische drugs in stand gehouden. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Verdachte heeft dit ook zelf ervaren. De loods mag hij vanwege de vervuiling gedurende langere tijd niet meer betreden.
Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien.
Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de pleegperiode relatief kort is geweest en dat verdachte direct zijn volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend.
De rechtbank zal alles afwegende een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 47, 55;
Opiumwet art. 2, 10, 10a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, begaan in eendaadse samenloop met
t.a.v. feit 2:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en stoffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:
t.a.v. feit 1, feit 2:

Gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
6 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. W.C.E. Winfield, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 21 juni 2018.