Overwegingen
1. Eiseres heeft op 18 april 2017 op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning met de activiteiten bouwen van een bouwwerk (het plaatsen van een nieuwe opslaghal) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan op het perceel [adres] . Deze aanvraag is bij verweerders gemeente geregistreerd onder nummer [nummer]
2. Verweerder heeft voor het in behandeling nemen van deze aanvraag, overeenkomstig de bij Raadsbesluit Legesverordening 2017 (Legesverordening 2017) van de gemeente Veldhoven behorende Tarieventabel, met de factuur van 17 augustus 2017 leges geheven ter hoogte van € 10.334,47. Blijkens deze factuur bestaat dit bedrag uit de volgende posten. Een bedrag van € 10.153,65 voor de bouw: industrie (niet-agrarisch) op grond van artikel 2.3.1.1.4, een bedrag van € 449,35 wegens buitenplanse kleine afwijking op grond van artikel 2.3.3.2, een korting van € 246,03 wegens het niet illegaal aanvangen van de bouwwerkzaamheden op grond van artikel 2.4.3 en een korting van
€ 22,50 wegens het volledig digitaal indienen van de aanvraag op grond van artikel 2.4.4.
3. Met zijn brief van 29 augustus 2017 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat bij controle is gebleken dat bij de factuur van 17 augustus 2018 de Legesverordening 2017 niet geheel correct is toegepast. Eiseres heeft hierna, op 4 september 2017, een aanvullende factuur ontvangen ter hoogte van € 2.917,24. Blijkens deze factuur bestaat dit bedrag uit de volgende posten: een bedrag van € 2.946,70 wegens planologisch strijdig met bouwactiviteit >50 m² op grond van artikel 2.3.3.9 en een korting van € 29,46 wegens het niet illegaal aanvangen van de bouwwerkzaamheden op grond van artikel 2.4.3
4. Volgens artikel 2, eerste lid, onder a van de Legesverordening 2017 worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
5. Gelet op dit artikel was de heffingsambtenaar bevoegd ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag bouwvergunning leges te heffen. De heffingsambtenaar heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door middel van het opleggen van de aanslag van 17 augustus 2017. Hiermee heeft de heffingsambtenaar zijn bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag ter zake van het verlenen van de bouwvergunning uitgeput. Het is niet toegestaan een aanslag te verhogen middels een volgende aanslag. Daarom dient de nadere aanslag van 4 september 2017 te worden vernietigd. Dit is slechts anders indien de nadere aanslag van 4 september 2017 als navorderingsaanslag in stand kan blijven.
6. Een ten onrechte opgelegde aanslag kan als navorderingsaanslag in stand blijven, indien aan de vereisten voor navordering is voldaan.
7. Volgens artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) houden de vereisten voor navordering, voor zover hier van belang, in dat enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld en dat dit feit de heffingsambtenaar niet bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, behoudens de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Daarvan is hier niet gebleken, hetgeen ter zitting is bevestigd. Navordering is op grond van artikel 16, tweede lid, AWR eveneens toegestaan indien een aanslag te laag is vastgesteld ten gevolge van een fout en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout is gemaakt. Van een redelijkerwijs kenbare fout als bedoeld in onderdeel c. van het tweede lid van artikel 16 AWR is in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de verschuldigde belasting bedraagt.
8. De rechtbank stelt vast dat de in onderdeel c. bedoelde situatie zich hier niet voordoet, zodat de daarin opgenomen fictie niet van toepassing is. Dat betekent dat in dit specifieke geval moet worden beoordeeld of sprake is van een voor eiseres redelijkerwijs kenbare fout. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en acht daartoe het volgende van belang. Het verschil tussen het bedrag van € 13.251,71 dat het volgens verweerder had moeten zijn en het bedrag van € 10.334,47, dat feitelijk bij de eerste aanslag is geheven, is, afgemeten aan de volgens verweerder verschuldigde belasting, niet dusdanig dat voor eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen of moeten zijn dat in eerste instantie te weinig is geheven. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat in de eerste aanslag reeds een afwijking van het bestemmingsplan is verdisconteerd, zodat het voor eiseres niet zonder meer duidelijk had kunnen of moeten zijn dat er nog iets ontbrak.
9. De rechtbank merkt verder op dat, in tegenstelling tot het door eiseres ingenomen standpunt, de zinssnede ‘de betreffende activiteit’ zoals genoemd in artikel 2.3.3.9 van de Legesverordening ziet op de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo. Verweerder stelt in zoverre terecht dat de eerste aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mocht verweerder echter niet navorderen.
10. Gelet op voorgaande overwegingen is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2017 en voorziet zelf in de zaak door de aanslag van 4 september 2017 te vernietigen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte kosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.251 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarde per punt van € 249; 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 501 en wegingsfactor 1).