ECLI:NL:RBOBR:2018:3285

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
17_3260
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de heffing van leges voor omgevingsvergunning en navordering

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Veldhoven over de leges die zijn geheven voor een aanvraag omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar had aanvankelijk leges geheven ter hoogte van € 10.334,47, maar later een aanvullende factuur gestuurd met een verhoogd bedrag van € 13.251,71, omdat er een fout was gemaakt in de eerste aanslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie zoals bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel c van de AWR zich niet voordeed, wat betekent dat de heffingsambtenaar niet gerechtigd was om de aanslag te verhogen. De rechtbank oordeelde dat het verschil tussen de twee bedragen niet zodanig was dat eiseres redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat er een fout was gemaakt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag van 4 september 2017 vernietigd. Tevens is bepaald dat de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.251. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/3260

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2018 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.A.M. Jonkers),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veldhoven, verweerder

(gemachtigde: S.H.M. Reuvers).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag leges (dossiernummer [nummer] ), met dagtekening 29 augustus 2017, opgelegd ten bedrage van in totaal € 13.251,71.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2017 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Wel heeft verweerder uit coulance het verschil tussen de binnenplanse afwijking en de buitenplanse afwijking gerestitueerd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft op 18 april 2017 op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning met de activiteiten bouwen van een bouwwerk (het plaatsen van een nieuwe opslaghal) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan op het perceel [adres] . Deze aanvraag is bij verweerders gemeente geregistreerd onder nummer [nummer]
2. Verweerder heeft voor het in behandeling nemen van deze aanvraag, overeenkomstig de bij Raadsbesluit Legesverordening 2017 (Legesverordening 2017) van de gemeente Veldhoven behorende Tarieventabel, met de factuur van 17 augustus 2017 leges geheven ter hoogte van € 10.334,47. Blijkens deze factuur bestaat dit bedrag uit de volgende posten. Een bedrag van € 10.153,65 voor de bouw: industrie (niet-agrarisch) op grond van artikel 2.3.1.1.4, een bedrag van € 449,35 wegens buitenplanse kleine afwijking op grond van artikel 2.3.3.2, een korting van € 246,03 wegens het niet illegaal aanvangen van de bouwwerkzaamheden op grond van artikel 2.4.3 en een korting van
€ 22,50 wegens het volledig digitaal indienen van de aanvraag op grond van artikel 2.4.4.
3. Met zijn brief van 29 augustus 2017 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat bij controle is gebleken dat bij de factuur van 17 augustus 2018 de Legesverordening 2017 niet geheel correct is toegepast. Eiseres heeft hierna, op 4 september 2017, een aanvullende factuur ontvangen ter hoogte van € 2.917,24. Blijkens deze factuur bestaat dit bedrag uit de volgende posten: een bedrag van € 2.946,70 wegens planologisch strijdig met bouwactiviteit >50 m² op grond van artikel 2.3.3.9 en een korting van € 29,46 wegens het niet illegaal aanvangen van de bouwwerkzaamheden op grond van artikel 2.4.3
4. Volgens artikel 2, eerste lid, onder a van de Legesverordening 2017 worden onder de naam ‘leges’ rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
5. Gelet op dit artikel was de heffingsambtenaar bevoegd ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag bouwvergunning leges te heffen. De heffingsambtenaar heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door middel van het opleggen van de aanslag van 17 augustus 2017. Hiermee heeft de heffingsambtenaar zijn bevoegdheid tot het opleggen van een aanslag ter zake van het verlenen van de bouwvergunning uitgeput. Het is niet toegestaan een aanslag te verhogen middels een volgende aanslag. Daarom dient de nadere aanslag van 4 september 2017 te worden vernietigd. Dit is slechts anders indien de nadere aanslag van 4 september 2017 als navorderingsaanslag in stand kan blijven.
6. Een ten onrechte opgelegde aanslag kan als navorderingsaanslag in stand blijven, indien aan de vereisten voor navordering is voldaan.
7. Volgens artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) houden de vereisten voor navordering, voor zover hier van belang, in dat enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld en dat dit feit de heffingsambtenaar niet bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, behoudens de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Daarvan is hier niet gebleken, hetgeen ter zitting is bevestigd. Navordering is op grond van artikel 16, tweede lid, AWR eveneens toegestaan indien een aanslag te laag is vastgesteld ten gevolge van een fout en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout is gemaakt. Van een redelijkerwijs kenbare fout als bedoeld in onderdeel c. van het tweede lid van artikel 16 AWR is in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de verschuldigde belasting bedraagt.
8. De rechtbank stelt vast dat de in onderdeel c. bedoelde situatie zich hier niet voordoet, zodat de daarin opgenomen fictie niet van toepassing is. Dat betekent dat in dit specifieke geval moet worden beoordeeld of sprake is van een voor eiseres redelijkerwijs kenbare fout. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en acht daartoe het volgende van belang. Het verschil tussen het bedrag van € 13.251,71 dat het volgens verweerder had moeten zijn en het bedrag van € 10.334,47, dat feitelijk bij de eerste aanslag is geheven, is, afgemeten aan de volgens verweerder verschuldigde belasting, niet dusdanig dat voor eiseres redelijkerwijs duidelijk had kunnen of moeten zijn dat in eerste instantie te weinig is geheven. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat in de eerste aanslag reeds een afwijking van het bestemmingsplan is verdisconteerd, zodat het voor eiseres niet zonder meer duidelijk had kunnen of moeten zijn dat er nog iets ontbrak.
9. De rechtbank merkt verder op dat, in tegenstelling tot het door eiseres ingenomen standpunt, de zinssnede ‘de betreffende activiteit’ zoals genoemd in artikel 2.3.3.9 van de Legesverordening ziet op de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo. Verweerder stelt in zoverre terecht dat de eerste aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mocht verweerder echter niet navorderen.
10. Gelet op voorgaande overwegingen is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar van 23 oktober 2017 en voorziet zelf in de zaak door de aanslag van 4 september 2017 te vernietigen en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte kosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.251 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waarde per punt van € 249; 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 501 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag van 4 september 2017;
  • bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
  • gelast de heffingsambtenaar aan eiseres een bedrag van € 333 aan griffierecht te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.251.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.