ECLI:NL:RBOBR:2018:539

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
C/01/324908 / HA ZA 17-585
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in multimodaal internationaal goederenvervoer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een incident van onbevoegdheid in een geschil over multimodaal internationaal goederenvervoer. De eiseressen, A2 Logistics Engineering BV en Achmea Schadeverzekeringen NV, hebben een vordering ingesteld tegen DHL Freight GmbH, die zich op onbevoegdheid beroept. De rechtbank heeft vastgesteld dat de transportopdrachten door DHL aan A2 zijn gegeven, waarbij de goederen in Biebesheim (Duitsland) zijn ingeladen en uiteindelijk in Vantaa (Finland) zijn afgeleverd. De kern van het geschil draait om de vraag of het CMR-Verdrag van toepassing is en welke rechter bevoegd is. DHL stelt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat de plaats van inontvangstneming in Biebesheim ligt, terwijl A2 c.s. betoogt dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat de goederen in 's-Hertogenbosch zijn ontvangen.

De rechtbank overweegt dat, ongeacht of er sprake is van een overeenkomst van internationaal vervoer over de weg of multimodaal vervoer, de Nederlandse rechter niet bevoegd is. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie en concludeert dat de Duitse rechter bevoegd is op basis van de plaats van inontvangstneming. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en wijst de proceskosten toe aan de in het ongelijk gestelde partij, A2 c.s. Dit vonnis is op 7 februari 2018 uitgesproken door mr. E.J.C. Adang.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/324908 / HA ZA 17-585
Vonnis in incident van 7 februari 2018
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A2 LOGISTICS ENGINEERING BV,
gevestigd te 's‑Hertogenbosch,
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN NV,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. M. Bouman te Eindhoven,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
DHL FREIGHT GMBH,
gevestigd te Worms (Duitsland),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna A2 c.s. (individueel A2 en Achmea) en DHL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
De vennootschap naar Duits recht Fresenius Medical Care Deutschland GmbH (hierna Fresenius) gaf in november en december 2014 aan DHL opdracht tot het vervoer van 13 zendingen temperatuurgevoelige medicatie vanuit Biebesheim (Duitsland) naar Vantaa (Finland). DHL besteedde dat vervoer uit aan A2, aan wie DHL 13 transportopdrachten gaf. Ook A2 besteedde het vervoer uit.
2.2.
De 13 zendingen werden door Fresenius aangeboden op pallets, die in Biebesheim werden geladen in de vrachtwagencombinatie van een door A2 ingeschakelde ondervervoerder (in 9 van de 13 gevallen was dat Kempen Transport BV, de andere 4 transporten werden uitgevoerd door ondervervoerders uit verschillende landen). Deze ondervervoerder vervoerde de pallets naar de loods van A2 in ’s-Hertogenbosch (Nederland). In die loods haalde A2 de lading uit de vrachtwagencombinatie en plaatste zij de pallets in een container. De containers werden over de weg vervoerd door een Nederlandse ondervervoerder naar de containerterminal in de haven van Rotterdam (Nederland). Van daaruit werden de containers door een ondervervoerder over zee vervoerd naar de haven van Vantaa (Finland). Een Finse ondervervoerder vervoerde de containers over de weg vanuit de haven van Vantaa naar het afleveringsadres in Vantaa.
2.3.
DHL maakte bij het Landgericht Darmstadt (Duitsland) een procedure tegen A2 aanhangig, waarin DHL een schadevergoeding vorderde wegens beschadiging van 3 van de 13 ladingen. DHL stelde dat overeengekomen was dat het vervoer volledig zou plaatsvinden in de gekoelde vrachtwagen waarin de zendingen in Biebesheim werden geladen, dat A2 daarom haar contractuele verplichtingen had geschonden door de pallets over te laden in containers en dat A2 ook had gehandeld in strijd met haar contractuele verplichting om de lading te vervoeren bij een temperatuur tussen 15 en 20ºC, waardoor de ladingen waren beschadigd. A2 betwistte een en ander en beriep zich op eigen schuld van DHL. Bij twee uitspraken van 16 juni 2017 wees het Landgericht Darmstadt de vorderingen van DHL toe.
2.4.
In deze procedure wenden A2 en haar verzekeraar Achmea zich tot de Nederlandse rechter in verband met de 10 transportopdrachten waarover de Duitse rechter niet heeft geoordeeld. In de hoofdzaak vordert A2 c.s. (samengevat) dat de rechtbank primair voor recht verklaart dat A2 niet tekort is geschoten in de nakoming van deze 10 transportopdrachten en dat geen sprake is van schade in de zin van artikel 17 van het Verdrag voor het Internationaal Vervoer van Zaken over de Weg (hierna het CMR-Verdrag of CMR). Subsidiair vordert A2 c.s. een verklaring voor recht dat sprake is van eigen schuld van DHL in de zin van artikel 6:101 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (BW). DHL zal in de hoofdzaak hetzelfde standpunt innemen als in de Duitse procedure.

3.Het geschil in het incident

3.1.
DHL vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. DHL legt daaraan het volgende ten grondslag.
Op de transporten is het CMR-Verdrag van toepassing. Op grond van artikel 31 lid 1 CMR zijn vier alternatieve rechters bevoegd:
1) de bij de overeenkomst tussen partijen aangewezen rechter; dat is in dit geval de Duitse rechter omdat de Allgemeine Vertragsbedingungen für Transportleistungen (hierna AVB) van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen DHL en A2 en omdat artikel 11.3 AVB een forumkeuze voor de Duitse rechter bevat;
2) de rechter van de woonplaats van de gedaagde; dat is de Duitse rechter omdat DHL gevestigd is in Duitsland;
3) de rechter van de plaats van inontvangstneming; dat is de Duitse rechter omdat de ladingen in Biebesheim in ontvangst zijn genomen;
4) de rechter van de plaats van aflevering; dat is de Finse rechter omdat de ladingen in Vantaa zijn afgeleverd.
Omdat de Nederlandse rechter in geen van deze vier gevallen bevoegd is, moet de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
3.2.
A2 c.s. voert het volgende verweer in het incident.
De incidentele vordering van DHL moet worden afgewezen omdat op grond van artikel 31 lid 1 CMR ook de Nederlandse rechter bevoegd is. DHL miskent dat een forumkeuze op grond van die bepaling geen exclusieve bevoegdheid van de daarin aangewezen rechter creëert, maar dat daarnaast de drie andere genoemde rechters bevoegd blijven. A2 c.s. betwist de forumkeuze omdat de transportopdrachten door DHL aan A2 telefonisch zijn gegeven en verwijzing naar de AVB op de door DHL verzonden schriftelijke opdrachtbevestigingen daarom te laat was voor toepasselijkheid van de AVB.
De plaats van inontvangstneming in de zin van artikel 31 lid 1 sub b CMR is niet Biebesheim maar ’s‑Hertogenbosch, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is. Biebesheim is inderdaad de plaats waar de goederen zijn opgehaald door de ondervervoerder die A2 had ingeschakeld, maar A2 heeft de goederen zelf pas in ontvangst genomen op haar bedrijventerrein in ’s‑Hertogenbosch. A2 c.s. wijst op literatuur en jurisprudentie waarin is beslist dat doorslaggevend is de voor de ondervervoerder geldende daadwerkelijke plaats van inontvangstneming, waaronder de zgn. Resolution Bay-uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 1999 (S&S 2000/35).

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De door A2 c.s. genoemde literatuur en jurisprudentie betreffen gevallen waarin sprake was van multimodaal vervoer (in boek 8 BW gecombineerd vervoer genoemd), waarbij vervoer over de weg wordt gecombineerd met vervoer over zee of binnenwateren, over het spoor of in de lucht. In de Resolution Bay-uitspraak besliste de rechtbank Rotterdam dat bij multimodaal vervoer een vordering tot schadevergoeding wordt beheerst door het CMR-verdrag indien de gestelde schade is ontstaan tijdens het vervoer over de weg. Die opvatting (en daarmee ook alle andere door A2 c.s. genoemde uitspraken en literatuur) is echter achterhaald door het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV3678). In die zaak had de rechtbank Rotterdam dezelfde beslissing genomen als in de Resolution Bay-uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het CMR-Verdrag in het algemeen niet van toepassing is op multimodaal vervoer dat niet betreft het zogeheten stapelvervoer en dat het CMR-Verdrag evenmin van toepassing is indien de schade aan de lading is ontstaan tijdens het vervoer over de weg.
4.2.
De rechtbank moet daarom beoordelen of in dit geval al dan niet sprake was van multimodaal vervoer. DHL stelt zich op het standpunt dat overeengekomen was dat DHL de 13 ladingen volledig zou vervoeren in de vrachtwagen waarin elke zending in Biebesheim werd geladen. Indien die stelling juist is, is sprake van een enkele overeenkomst tot internationaal goederenvervoer over de weg van Biebesheim naar Vantaa. Op een dergelijke overeenkomst is het CMR-verdrag van toepassing, ook indien de vrachtwagen over zee mocht worden vervoerd (bij dat zgn. stapelvervoer is volgens artikel 2 lid 1 CMR het CMR-verdrag op het gehele vervoer van toepassing). Naar het oordeel van de rechtbank geldt bij een dergelijke overeenkomst van internationaal wegvervoer Biebesheim als plaats van inontvangstneming door A2, omdat aan A2 is opgedragen de goederen vanaf Biebesheim te vervoeren en de ladingen daar ook zijn overhandigd aan de door A2 ingeschakelde ondervervoerder. Dat betekent dat de Duitse rechter en niet de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van de plaats van inontvangstneming. De Nederlandse rechter is evenmin de rechter van de woonplaats van gedaagde of de rechter van de plaats van aflevering. In het midden kan blijven of het forumkeuzebeding waarop DHL zich beroept, al dan niet van toepassing is. Hoe dan ook wordt de Nederlandse rechter in dat beding niet als bevoegd aangewezen. Een en ander betekent dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren indien het gaat om een overeenkomst van internationaal vervoer over de weg.
4.3.
A2 c.s. stelt zich kennelijk op het standpunt dat sprake was van multimodaal vervoer. Indien dat standpunt juist is, moet de rechtsmacht van de Nederlandse rechter worden beoordeeld aan de hand van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 (hierna EEX-Vo II). Op grond van artikel 5 lid 1 EEX-Vo II kan de in Duitsland gevestigde DHL in beginsel alleen worden opgeroepen voor de Duitse rechter. Deze procedure heeft betrekking op een verbintenis uit een overeenkomst. DHL kan daarom op grond van artikel 7 aanhef en onder 1.a EEX-Vo II ook worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Het gaat om een overeenkomst voor de verstrekking van diensten, zodat op grond van artikel 7 aanhef en onder 1.b EEX-Vo II dat de plaats is waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden. Bij een overeenkomst van internationaal goederenvervoer zijn dat meerdere landen. De eisende partij kan daarom bij dergelijke overeenkomsten kiezen uit de rechter van de plaats van inontvangstneming en de rechter van de plaats van aflevering (zie het arrest HvJ EU van 9 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:439, in een zaak van internationaal personenvervoer door de lucht, meer algemeen herhaald in het arrest HvJ EU van 4 september 2014, ECLI:EU:C:2014:2145). Ook indien tussen DHL en A2 sprake was van een overeenkomst van multimodaal vervoer, moet naar het oordeel van de rechtbank Biebesheim gelden als de plaats van inontvangstneming door A2, omdat aan A2 is opgedragen de goederen vanaf Biebesheim te vervoeren en de ladingen daar ook zijn overhandigd aan de door A2 ingeschakelde ondervervoerder. De plaats van aflevering was Finland. Artikel 7 EEX-Vo II bood A2 c.s. daarom slechts de keuze tussen de Duitse rechter en de Finse rechter. De Nederlandse rechter is op basis van artikel 7 EEX‑Vo II niet bevoegd. Ten slotte biedt artikel 25 EEX-Vo II nog de mogelijkheid aan A2 c.s. om DHL te dagvaarden voor de rechter die in een forumkeuzebeding is aangewezen, maar A2 c.s. beroept zich niet op enig beding waarin de Nederlandse rechter door partijen is aangewezen. Daarom kan ook in dit verband in het midden blijven of de ABV waarop DHL zich beroept, al dan niet van toepassing zijn (en zo ja, naar welk recht dat beoordeeld moet worden).
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in het midden kan blijven of hier sprake was van een overeenkomst van internationaal vervoer over de weg dan wel van een overeenkomst van internationaal multimodaal vervoer. In beide gevallen is de Nederlandse rechter niet bevoegd. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren.
4.5.
A2 c.s. heeft voor dat geval verzocht om tussentijds appel open te stellen. Dat verzoek wordt afgewezen omdat dit vonnis geen tussenvonnis is waartegen alleen met toestemming van de rechter tussentijds appel kan worden ingesteld, maar een eindvonnis waartegen A2 c.s. direct in hoger beroep kan gaan.
4.6.
A2 c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
4.7.
A2 c.s. zal in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van DHL in de hoofdzaak worden begroot op het griffierecht van € 618,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
5.2.
veroordeelt A2 c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van DHL tot op heden begroot op € 452,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
veroordeelt A2 c.s. in de proceskosten, aan de zijde van DHL tot op heden begroot op € 618,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018.