ECLI:NL:RBOBR:2018:723

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
18_230
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluiting van opstallen op Landgoed De Oldenbergen na aantreffen drugslaboratorium

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester van de gemeente Landerd had besloten om alle opstallen op het perceel van Landgoed De Oldenbergen te sluiten, nadat in een loods een drugslaboratorium was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de loods gerechtvaardigd was, maar dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom ook de overige opstallen, zoals chalets en stallen, gesloten moesten worden. De voorzieningenrechter schorste daarom het besluit van de burgemeester voor de duur van de bezwaarprocedure, met uitzondering van de loods waarin het drugslaboratorium was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de sluiting van het gehele perceel grote problemen zou veroorzaken voor de huurders en de exploitatie van het landgoed. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 18/230

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2018 in de zaak tussen

Landgoed De Oldenbergen B.V., in [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.F.A.M. Collart),
en

de burgemeester van de gemeente Landerd, de burgemeester

(gemachtigden: drs. G. Hooning en mr. P. Verhoeven).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2017, verzonden op 18 december 2017, (het bestreden besluit) heeft de burgemeester besloten het erf en de bijgebouwen op het adres [adres] , op grond van artikel 13b van de Opiumwet, op 1 februari 2018 om 12.00 uur voor zes maanden te sluiten.
Verzoekster en zes anderen hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Alleen verzoekster heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende haar bezwaar een voorlopige voorziening te treffen die zou moeten inhouden dat, zoals zij het heeft gezegd, het bestreden besluit wordt vernietigd, althans dat het bestreden besluit niet mag worden geëffectueerd gedurende het verloop van de bestuursrechtelijke procedure.
De gemachtigde van de burgemeester heeft de griffier telefonisch laten weten dat de burgemeester niet bereid is te wachten met het uitvoeren van het besluit totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 24 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat partijen worden uitgenodigd voor een nog te plannen zitting.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. Namens verzoekster is [naam] naar de zitting gekomen. Deze werd bijgestaan door verzoeksters gemachtigde. Ook [naam] is naar de zitting gekomen. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De feiten
1. Verzoekster is een besloten vennootschap die handelt onder de naam Landgoed De Oldenbergen en staat ingeschreven op het adres [adres] , gemeente Landerd.
Directeur en enig aandeelhouder van verzoekster is [naam] . De heer [naam] , zijn echtgenote [naam] en hun dochter [naam] wonen in een woonboerderij op het landgoed. In het uittreksel van de Kamer van Koophandel van verzoekster staat bij
“activiteiten”vermeld:
“Bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed. Het aan- en verkopen, bewerken en verhuren van landbouwgronden; houdsteractiviteiten; vermogensbeheer; pensioenbeheer; managementactiviteiten; verwerven en exploiteren van landgoederen”.
2. Op het landgoed liggen, naast de woonboerderij, twee paardenstalgebouwen, een binnenmanege, twee loodsen en een aantal chalets. Verzoekster verhuurt de op het landgoed aanwezige opstallen aan Horse & House Trading B.V. en een stuk grond aan Lodge Trading Company B.V.
Horse & House Trading B.V. huurt de paardenstallen van verzoekster en exploiteert één van de loodsen, die gebruikt wordt voor verhuur aan particulieren die daar bijvoorbeeld hun caravans stallen. In de paardenstallen staan permanent 25 tot 30 paarden van particulieren. De paarden worden op het terrein van verzoekster getraind. De aandelen van Horse & House Trading B.V. worden gehouden door [naam stichting] , waarvan (dochter) [naam] enig aandeelhouder is. Van Lodge Trading Company B.V. is (echtgenote) [naam] enig aandeelhouder. Dat bedrijf huurt grond van verzoekster en verhuurt door haar geplaatse chalets aan paardenbezitters die verzoekster bezoeken.
3. Op 14 november 2017 heeft de politie een drugslaboratorium aangetroffen in het achterste gedeelte van één van de twee loodsen op het perceel (niet de loods waarin de caravanstalling is gevestigd). Die loods werd door Horse & House Trading B.V. verhuurd aan [naam huurder] . De huurovereenkomst is aangegaan voor de periode van 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018. [naam huurder] had enkele weken voor 1 november 2017 al de beschikking over het deel van de loods waar nu het drugslaboratorium is aangetroffen. Verzoekster stelt na de vondst niets meer te hebben vernomen van [naam huurder] .
4. Het deel van de loods waar het drugslaboratorium is aangetroffen, ligt ongeveer 250 meter van de hoofdingang, ongeveer 220 meter van de woonboerderij en tientallen meters van de ingang van de loods. Direct achter de loods ligt de loods die gebruikt wordt als caravanstalling. De overige opstallen op het perceel liggen op ongeveer 70 meter afstand van de loods waar het drugslaboratorium is aangetroffen. Op de situatie ter plaatse zal hierna, bij de beoordeling van het bestreden besluit, nader worden ingegaan.
5. In een door de politie opgestelde bestuurlijke rapportage van 10 april 2017 staat het volgende vermeld:

(…)
Op dinsdag 14 november heeft een doorzoeking plaatsgevonden van het perceel gelegen aan de [adres] in verband met de vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Hierop is een drugslab aangetroffen in een stal. Bij de doorzoeking zijn diverse voorwerpen inbeslaggenomen die samenhangen met de productie van synthetische drugs. In een nadere rapportage zal verder worden ingegaan op deze voorwerpen. Diverse inbeslaggenomen voorwerpen zijn inbeslagggenomen en onderzocht door ce experts van het LFO. Hier uit komt naar voren dat er sprake was van amfetamine door indicatieve drugstesten. De voorlopige bevindingen zijn hieronder uiteengezet:
-100 ml amfetamine-olie (AAHU2879NL)- vindplaats C4 (stal C4);
-6000 ml amfetamine-olie fMiY5742NL)- vindplaats D1 (destillatieruimte).
Deze bevindingen zijn nog niet compleet, omdat er vele andere voorwerpen inbeslaggenomen zijn en onderzocht zullen worden. Verder zijn er reactieketels, hoeveelheden BMK (grondstof voor productie van amfetamine (lijst 1 Opiumwet).
(…)”
6. Bij brief van 15 november 2017 heeft de burgemeester verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd in verband met bodemverontreiniging door het op het perceel aangetroffen drugslaboratorium.
7. Bij brief van 23 november 2017 heeft de burgemeester verzoekster op de hoogte gebracht van zijn voornemen het erf en de bijgebouwen op het adres [adres] , op grond van artikel 13b van de Opiumwet, voor zes maanden te sluiten. Hierop heeft verzoekster schriftelijk haar zienswijze gegeven. In het bestreden besluit heeft de burgemeester zijn voornemen uitgevoerd en verzoekster opgedragen het erf en de bijgebouwen vanaf 1 februari 2018 om 12.00 uur zes maanden gesloten te houden. De woonboerderij hoeft niet te worden gesloten.
8. De familie [naam] stelt niets te hebben afgeweten van de aanwezigheid van het drugslaboratorium. Geen van de familieleden is aangemerkt als verdachte in het strafrechtelijk onderzoek dat naar de aanwezigheid van het laboratorium is gedaan.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
9. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is vermeld dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoekster moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed?
10. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij op korte termijn dreigt haar erf met daarop meerdere gebouwen met allerlei huurders voor de duur van zes maanden niet te mogen betreden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom zij niet kan wachten tot de burgemeester een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Er is daarom sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Wat ging er vooraf aan de behandeling op zitting?
11. De voorzieningenrechter heeft op 24 januari 2018 een ordemaatregel getroffen, omdat de burgemeester niet wilde wachten met de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit en het voor de rechtbank niet mogelijk was om vóór 1 februari 2018, 12.00 uur, een zitting te plannen. De zaak is toen niet inhoudelijk beoordeeld. Die inhoudelijke beoordeling vindt nu, nadat er een zitting is geweest, wel plaats. Omdat de ordemaatregel inhield dat het bestreden besluit werd geschorst, beoordeelt de voorzieningenrechter of die getroffen voorziening moet worden opgeheven of gewijzigd (artikel 8:87, eerste lid, van de Awb).
Beoordeling van het bestreden besluit
12. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij, gelet op wat er is aangetroffen, op grond van het eerste lid van artikel 13b van de Opiumwet [1] en het op grond daarvan op 3 november 2016 vastgestelde Handhavingsbeleid [2] (het beleid), bevoegd is het erf en de bijgebouwen op het adres [adres] te sluiten en dat een sluiting van zes maanden proportioneel is.
13. In het verweerschrift en op de zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester gezegd dat op grond van het beleid in dit geval een sluiting van twaalf maanden is toegestaan, maar dat bij vergissing in het voornemen en het bestreden besluit een sluitingsperiode van zes maanden is opgenomen. De burgemeester neemt die vergissing voor zijn rekening en de sluiting geldt dus voor zes maanden, heeft de gemachtigde van de burgemeester tijdens de zitting gezegd.
14. Verzoekster vindt in de eerste plaats dat de burgemeester niet bevoegd was om het hele perceel te sluiten. Ze heeft geen bezwaar tegen sluiting van de loods waarin het drugslaboratorium is gevonden (verder ook aan te duiden als: “de loods”), maar wel tegen sluiting van de rest van het perceel en de daarop aanwezige opstallen. Volgens verzoekster is geen sprake van samenhang tussen de loods en de rest van het perceel.
15. Volgens de burgemeester is die samenhang er wel en is hij bevoegd om niet alleen de loods, maar ook het erf en de andere opstallen te sluiten. Daartoe heeft hij in het verweerschrift de volgende motivering opgenomen:
“In deze casus kan worden gesteld dat er een duidelijke samenhang is tussen het erf en de loods waarin het drugslaboratorium werd aangetroffen:
  • De toegang via het erf is onontbeerlijk geweest om bij de loods te komen;
  • Er door het drugslaboratorium afval geloosd is aan de achterkant van de loods waardoor een deel van het terrein vervuild is (…)
  • Het vele verkeer richting loods moet door de ingangspoort langs het huis van dhr. [naam] .

Daarnaast gelden de argumenten op basis van 174 Gw waarvan de burgemeester bevoegd is de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.

  • De erven zijn vrij toegankelijk voor iedereen, die activiteiten ontplooit die voortvoeien uit de verschillende bedrijven die op het terrein gevestigd zijn;
  • Het onderzoek naar de volledige verontreiniging is nog steeds niet uitgevoerd(…);
  • De bodemsanering heeft daarom nog steeds niet plaatsgevonden (…).
Daarom is de gemeente van mening dat de bevoegdheid van de burgemeester zich in dit specifieke geval uitstrekt tot sluiten van het erf en bijgebouwen naast sluiting van de loods”.
16.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster tijdens de zitting heeft gezegd dat zij geen bezwaar heeft tegen sluiting van de loods waarin het drugslaboratorium is gevonden. Verzoekster heeft ook niet bestreden dat de burgemeester bevoegd was om die loods te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter zal dus uitgaan van die bevoegdheid en hierna beoordelen of de burgemeester bevoegd was om, naast die loods, ook de rest van het perceel en de daarop aanwezige opstallen te sluiten.
16.2.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] volgt dat tussen de onderdelen van een perceel die worden gesloten en het onderdeel waar de drugs zijn gevonden, een bepaalde samenhang moet zijn. De samenhang (“relatie”) moet zodanig zijn, dat de sluitingbevoegdheid van de burgemeester zich ook uitstrekt tot de onderdelen van het perceel waar geen drugs zijn aangetroffen.
16.3.
In dit geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat die samenhang er niet is. Tijdens de zitting heeft verzoekster met een aantal filmpjes en foto’s laten zien hoe de situatie ter plaatse is. Daaruit volgt dat de loods waarin het drugslaboratorium is gevonden, op het uiterste achterste deel van het (grote) perceel ligt. De loods waarin de caravanstalling is, ligt er vlak naast. De chalets liggen ongeveer 70 meter van de loods af op een afgesloten deel van het perceel en zijn bereikbaar via een aparte toegangsweg. Aan het begin van die toegangsweg staat een poort die kan worden afgesloten. De overige opstallen (binnenmanege, stallen, opslagruimte) liggen allemaal rondom de woonboerderij aan het begin van het perceel, op ongeveer 150 tot ongeveer 220 meter afstand van de loods. De loods werd door een ander persoon gebruikt dan de andere opstallen op het perceel en die andere opstallen hadden stuk voor stuk te onderscheiden functies van de loods.
16.4.
De burgemeester heeft niet duidelijk kunnen maken, niet in het bestreden besluit maar ook niet tijdens de zitting, waaruit volgens hem de relatie tussen de loods en de rest van het perceel en opstallen bestaat. De argumenten die hij daarvoor in het verweerschrift heeft aangedragen, overtuigen niet. Het moge zo zijn dat de toegang tot het perceel mogelijk is via een poort aan het begin van het perceel, op de zitting is vast komen te staan dat er verschillende toegangspoorten zijn tot het perceel, dat de chalets afzonderlijk te bereiken zijn en dat de weg daarnaartoe afgesloten kan worden van de rest van het perceel. Bovendien, al zou het perceel uitsluitend toegankelijk zijn via een weg die langs de woonboerderij voert, dan nog betekent dat niet dat reeds daarmee een ondersteunend element voor de samenhang tussen de opstallen is gegeven.
16.5.
De burgemeester heeft in het verweerschrift geschreven dat het bestreden besluit niet alleen op basis van artikel 13b van de Opiumwet is genomen, maar ook
“op basis van de bevoegdheden conform Gw 174 die de burgemeester heeft”. De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 174 van de Gemeentewet in het bestreden besluit in het geheel niet is genoemd, laat staan dat daarin is gemotiveerd waarom dat artikel de grondslag zou kunnen vormen voor een sluiting zoals hier aan de orde. Met wat de burgemeester daarover in het verweerschrift heeft opgenomen, is die motivering evenmin gegeven. Artikel 174 van de Gemeentewet schrijft voor dat de burgemeester belast is met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, en op de voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. In het tweede lid van dat artikel staat dat de burgemeester bevoegd is om bij de uitoefening van dat toezicht de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. De burgemeester heeft niet duidelijk gemaakt waarom sluiting van niet alleen de loods, maar ook de overige opstallen en de rest van het perceel nodig is met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid. De stelling dat het perceel vrij toegankelijk is voor iedereen die er activiteiten ontplooit en dat de bodemsanering nog niet heeft plaatsgevonden, is daartoe in elk geval niet voldoende. De burgemeester heeft een last onder dwangsombesluit genomen waarin verzoekster wordt verplicht over te gaan tot bodemsanering. Verder is op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat bezoekers of gebruikers van het perceel gevaar lopen als gevolg van het inmiddels niet meer aanwezige drugslaboratorium of de nog wel aanwezige bodemverontreiniging. Tijdens de zitting heeft verzoekster gesteld dat de verontreiniging volgens de instantie die zij heeft ingehuurd om de bodem te saneren, heeft vastgesteld dat alleen direct achter de loods sprake was van verontreiniging, dat daar een gebied van 3 bij 8 meter moet worden afgegraven en dat er geen schade was aan bomen, vijver of grondwater. De gemachtigde van de burgemeester heeft dat slechts weersproken door te stellen dat hij uitgaat van een rapport van de Omgevingsdienst waarin staat dat bomen waren aangetast. Dat rapport is door de burgemeester echter niet overgelegd en de voorzieningenrechter kan dus niet vaststellen wat er in het rapport staat.
17. Al met al is de voorzieningenrechter dus van oordeel dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen de loods waarin het drugslaboratorium is gevonden enerzijds en de rest van het perceel en de overige opstallen anderzijds een zodanige relatie bestaat, dat zijn sluitingsbevoegdheid zich ook uitstrekte tot die rest van het perceel en de overige opstallen. Ook heeft de burgemeester niet goed gemotiveerd waarom hij de sluiting van de overige opstallen (in de te nemen beslissing op bezwaar, zo begrijpt de voorzieningenrechter, want in het bestreden besluit is dat artikel niet genoemd) kan baseren op artikel 174 van de Gemeentewet. Op basis van een belangenweging komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bestreden besluit moet worden geschorst, voor zover daarbij andere onderdelen van het perceel dan de loods worden gesloten. Met andere woorden: zolang de bezwaarprocedure loopt, mag alleen de loods waarin het drugslaboratrium is gevonden, gesloten worden. Het belang van verzoekster bij die schorsing is groot; zij heeft onbetwist gesteld dat voor haar grote problemen ontstaan op het moment dat de particulieren die hun caravans in de andere loods hebben gestald, het perceel niet meer zullen kunnen betreden, de stallen met daarin 25-30 paarden, niet meer mogen worden betreden, en de chalets die worden verhuurd aan paardenbezitters, niet meer toegankelijk zijn. Aan het belang van de burgemeester om het gehele perceel te sluiten, komt minder gewicht toe, zeker in het licht van het voorlopig oordeel over het ontbreken van de bevoegdheid daartoe.
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en wijzigt de bij de uitspraak van 24 januari 2018 getroffen voorziening, in die zin dat het bestreden besluit, voor zover dat niet ziet op sluiting van de loods waarin het drugslaboratorium is aangetroffen, wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
19. De voorzieningenrechter bepaalt dat de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
20. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 501,– en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
 wijzigt de bij uitspraak van 24 januari 2018 getroffen voorziening in die zin dat het bestreden besluit, voor zover dat niet ziet op sluiting van de loods waarin het drugslaboratorium is aangetroffen, wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
 draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 333,– aan verzoekster te vergoeden;
 veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1002,–, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De tekst van dat artikellid luidt: De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.Beleidsregel artikel 13b Opiumwet Landerd 2016, te vinden op
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2456 en van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2097.