ECLI:NL:RBOBR:2019:1159

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
01/865073-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag en negeren van verkeerslichten

Op 5 maart 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juni 2017 in Tilburg betrokken was bij een verkeersongeval waarbij twee fietsers om het leven kwamen. De verdachte, bestuurder van een Audi A3, negeerde een rood verkeerslicht en reed met een snelheid van ten minste 116 km/h, terwijl de maximumsnelheid op dat punt 80 km/h was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onvoorzichtig had gehandeld door rechts in te halen en niet te stoppen voor het verkeerslicht, wat leidde tot de fatale aanrijding met de fietsers die groen licht hadden. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en ontzegde hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar. Tevens werd de Audi A3 verbeurd verklaard. De rechtbank benadrukte dat de ernst van de gevolgen van het ongeval niet alleen bepalend is voor de straf, maar ook de mate van schuld van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865073-17
Datum uitspraak: 5 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 januari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2017 te Tilburg, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Audi type A3, gekentekend [kenteken] ), daarmede rijdende over de weg, de Bredaseweg en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Bredaseweg en de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam als volgt te handelen :
verdachte heeft rijdende op (de linkerrijstrook van) de Bredaseweg een vóór hem rijdende taxi-bus en/of een of meer andere (stilstaande) voertuigen rechts ingehaald en/of is (vervolgens) rijdende (op de rechterrijstrook) van die Bredaseweg met een snelheid van tenminste 116 kilometer per uur, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar was toegestaan, de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Bredaseweg met de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg genaderd,
(alwaar de verkeersstromen middels verkeerslichten als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werden geregeld) en/of
is (vervolgens), rijdende met voornoemde snelheid, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan aldaar was toegestaan, genoemd(e) splitsing/kruisingsvlak opgereden en niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd rood licht uitstralend verkeerslicht, welk verkeerslicht reeds (circa) 3,9 seconden rood licht uitstraalde,
waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen de door hem, verdachte, bestuurde (personen)auto en twee fietsers die, gezien verdachte's rijrichting komende van rechts, genoemde splitsing/kruisingsvlak opreden
(nadat) een in hun richting gekeerd verkeerslicht groen licht uitstraalde,
waardoor (een) ander(en) (te weten die fietsers genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) werd(en) gedood, dan wel zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen ten gevolge waarvan zij op een later moment zijn komen te overlijden;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2017 te Tilburg, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Audi type A3), daarmee heeft gereden op de weg, de Bredaseweg en/of de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Bredaseweg en de Burgemeester van Voorst tot Voorstweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
immers heeft verdachte rijdende (op de linkerrijstrook) van de Bredaseweg een vóór hem rijdende taxi-bus en/of een of meer andere (stilstaande) voertuigen rechts ingehaald en/of is (vervolgens) rijdende op (de rechterrijstrook van) die Bredaseweg met een snelheid van tenminste 116 kilometer per uur, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar was toegestaan, de kruising/splitsing van wegen gevormd door de Bredaseweg met de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg genaderd,
(alwaar de verkeersstromen middels verkeerslichten als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werden geregeld) en/of
is (vervolgens), rijdende met die snelheid, althans met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar was toegestaan, genoemd(e) splitsing/kruisingsvlak opgereden en niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd rood licht uitstralend verkeerslicht, welk verkeerslicht reeds (circa) 3,9 seconden rood licht uitstraalde;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs (t.a.v. primair).

Inleiding.
De volgende feiten kunnen op grond van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt voor de bewijsvraag dienen: [1]
Op dinsdag 27 juni 2017, omstreeks 08.21, uur heeft buiten de bebouwde kom van Tilburg een aanrijding plaatsgevonden waarbij verdachte met de door hem bestuurde personenauto van het merk Audi, type A3, gekentekend [kenteken] , het slachtoffer [slachtoffer 2] op zijn herenfiets en het slachtoffer [slachtoffer 1] op haar damesfiets heeft aangereden. Verdachte reed op het kruispunt van de Bredaseweg, komende uit de richting van Gilze-Rijen, en naderde de kruising van de Bredaseweg met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Beide slachtoffers reden met de fiets over het parallel aan de rijbaan van de Bredaseweg gelegen fiets/bromfietspad en waren op het moment van de aanrijding doende de Bredaseweg over te steken via de voor hen bedoelde fietsoversteekplaats bij die kruising.
Verdachte is met de voorzijde van de Audi tegen de linkerzijde van de herenfiets gebotst, waarna het slachtoffer [slachtoffer 2] op de voorruit terecht is gekomen en zowel de fiets als hijzelf werden weggeworpen. Daarna is verdachte met de voorzijde van de auto tegen de linkerzijde van de damesfiets gebotst, waarna het slachtoffer [slachtoffer 1] op de voorruit terecht is gekomen en zowel de fiets als zijzelf voor de auto werden uitgeworpen. De Audi is op de rechterrijstrook van de Bredaseweg tot stilstand gekomen. Het slachtoffer [slachtoffer 2] en het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn ten gevolge van de aanrijding overleden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Verdachte is met een fors te hoge snelheid van tenminste 116 km per uur de kruising genaderd, heeft voorafgaand aan het oprijden van de kruising een of meer voertuigen rechts, waaronder een taxibus, ingehaald, heeft het voor hem geldende rode verkeerslicht genegeerd en heeft twee van rechts komende fietsers, die een groen verkeerslicht passeerden, geen voorrang verleend.
Uit de indicatieve snelheidsberekening en het daarna door middel van rijproeven uitgevoerde validatieonderzoek is gebleken dat verdachte voorafgaand aan de aanrijding gemiddeld tussen 116 en 121 km per uur heeft gereden. Uit het VerkeersRegelInstallatie-onderzoek (hierna: VRI-onderzoek) is gebleken dat verdachte het voor hem geldende rode verkeerslicht heeft gepasseerd terwijl dit verkeerslicht reeds 3,9 seconden rood licht uitstraalde. Uit voormeld onderzoek is tevens gebleken dat het verkeerslicht dat de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op de fiets passeerden op het moment van passeren respectievelijk 2,7 seconden en 3,4 seconden groen licht uitstraalde. Verdachte was bekend met de kruising en de verkeersstromen ter plekke en had moeten weten dat er fietsers konden oversteken. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] en de bevindingen omtrent de tijdmetingen van vertrek en aankomst met betrekking tot de nagereden route door de politie is aannemelijk geworden dat verdachte op het moment van het ongeval haastig heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerwet gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat het handelen van verdachte volgens de raadsman hoogstens kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam handelen.
De raadsman heeft zich wat betreft het verwijt dat verdachte het rode licht heeft genegeerd eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Volgens de raadsman kan echter niét worden bewezen dat het verkeerslicht op het moment van passeren daarvan door verdachte reeds 3,9 seconden op rood stond.
Ten aanzien van het rechts inhalen van de taxibus heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit, omdat geen sprake is van causaliteit tussen die verkeersfout en het ongeval, zoals is vereist voor het bewijs van verkeersschuld. Verdachte heeft de taxibus geruime tijd voor het moment van het ongeval rechts ingehaald, zodat het rechts inhalen van de taxibus niet in oorzakelijk verband staat tot het ongeval.
Verder heeft de raadsman bepleit dat de berekeningsmethode waarop de snelheidsberekening is gebaseerd onbetrouwbaar is. De berekeningsmethode is gebaseerd op de tijd die verstrijkt tussen de verstoring van het magnetisch veld van de eerste detectielus en de verstoring van het magnetisch veld van de tweede detectielus. Snelheidsberekeningen op basis van verkeersregelinstallaties zijn niet zonder meer betrouwbaar. De betrouwbaarheid van snelheidsberekeningen moet worden gevalideerd door rijproeven. Uit de resultaten van de twintig rijproeven die zijn uitgevoerd valt af te leiden dat de tijdmetingen tussen twee opvolgende detectielussen te onbetrouwbaar zijn om hier een snelheidsmeting op te kunnen baseren. Op basis van de tijdmetingen van de rijproeven kan slechts worden vastgesteld dat verdachte met een hogere snelheid dan de ter plekke geldende maximumsnelheid van 80 km per uur het kruispunt is opgereden. Voorts heeft de raadsman bepleit dat op basis van informatie uit het dossier niet is gebleken dat verdachte voorafgaand aan het ongeval een (of meer) verkeersovertreding(en) heeft gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank.

Bewijsmiddelen.

1.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats ongeval, d.d. 15 november 2017, op p. 22 t/m 65 en de bijlage checklist voertuigonderzoek op p. 66, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
Op dinsdag 27 juni 2017 voor 08:24 uur vond op de Bredaseweg te Tilburg een verkeersongeval plaats. Verbalisanten hebben op 27 juni 2017 vanaf 10:20 uur een onderzoek ingesteld naar de juiste toedracht van het verkeersongeval (
p. 24). (..).
Verbalisanten zagen dat het verkeersongeval had plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande Bredaseweg, ter hoogte van het kruispunt met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voortsweg, buiten de bebouwde kom van Tilburg (
p. 26). (..).
Verbalisanten zagen dat de Bredaseweg was aangeduid als voorrangsweg. Voor het verkeer op de kruisende weg en bij de fietsoversteekplaats werd dit kenbaar gemaakt met bord B6 en haaientanden op het wegdek. De maximumsnelheid voor bestuurders op de Bredaseweg van motorvoertuigen bedroeg op grond van het RVV 1990 80 km/h. (..). Verbalisanten stelden voor wat betreft de toestand van de weg geen bijzonderheden vast die van belang waren voor de toedracht, de oorzaak of de gevolgen van het ongeval (
p. 28). (..).
Verbalisanten zagen bij aanvang van het onderzoek op de plaats van het ongeval dat de personenauto (..) tot stilstand was gekomen op de rechterrijstrook van de zuidelijke rijbaan van de Bredaseweg, met de voorzijde in (..) oostelijke richting, een herenfiets tot stilstand was gekomen in de bosschage in de rechter(zuidelijke)berm van de Bredaseweg, met de voorzijde in de noordelijke richting, de bestuurder van de herenfiets op het rechts gelegen fiets/bromfietspad van de Bredaseweg in zijn eindpositie was belang, de bestuurster van de damesfiets voor de stilstaande personenauto was aangetroffen op de rechterrijstrook van de zuidelijke rijbaan van de Bredaseweg en de damesfiets eveneens voor de personenauto tot stilstand was gekomen op de rechterrijstrook van de zuidelijke rijbaan van de Bredaseweg, met de voorzijde in oostelijke richting (
p. 29-30). (..).
Verbalisanten zagen bij het verkeersongeval de volgende voertuigen waren betrokken:
*een personenauto van het merk Audi, type A4, kleur zwart, voorzien van het kenteken [kenteken] (hierna: Audi);
*een herenfiets van het merk Stevens, kleur zwart, aangehaald als herenfiets;
*een damesfiets van het merk Limit, kleur blauw, aangehaald als damesfiets (
p. 31). (..).
Spoornummer 19:
(..). Verbalisanten zagen op de rijbaan van de Bredaseweg een afgetekend rubberspoor. (..). Verbalisanten stelden vast dat dit aangetroffen rubberspoor, gezien de positie op de weg, afkomstig moest zijn van een rubberband van de aangereden damesfiets (
p. 32). (..).
Spoornummer 3:
Verbalisanten zagen op de rechter zijkant van de Bredase weg een afgebroken fiets voorwiel. (..). Bij onderzoek bleek dit voorwiel afkomstig van de aangereden herenfiets
(
p. 35). (..).
Spoornummer 8:
Op de rechterrijstrook van de Bredaseweg liep een krasspoor. (..). Dit spoor liep door rechts langs de betrokken Audi (
p. 37).
Spoornummer 9:
Op de rechterrijstrook van de Bredase weg werd een linker damesschoen aangetroffen. Daarachter stond de betrokken Audi. Ook zagen verbalisanten naast de rijbaan een krasspoor, dat verliep richting de eindpositie van de herenfiets.
(p. 37).(..).
Spoornummer 12 en 10:
In het verlengde van de eindpositie van de herenfiets was de eindpositie van het mannelijke slachtoffer gelegen, met daarachter een sandaal. In de uiterste rechterberm lag een sporttas (
p. 38). (..).
Spoornummer 13 en 14:
De Audi stond stil op de rechterrijstrook van de Bredaseweg. Daarnaast bevonden zich diverse sporen die doorliepen tot de eindpositie van het vrouwelijke slachtoffer (
p. 39). (..).
Sporen aan de Audi:
Verbalisanten zagen dat de Audi op de voorbumper, motorkap, voorruit en de dakrand recente zware botsschade had en dat de voorkentekenplaat ontbrak (
p. 41). (..).
In de voorruit was op 2 plaatsen een gat geslagen.
(p. 42).(..). Rondom beide gaten waren lichamelijk weefsel en haren zichtbaar (
p. 43). (..).
Verbalisanten stelden vast dat de sporen en de schades pasten bij het scenario dat de bestuurder van de Audi, kort voor het aanrijden van beide fietsers, over de rechter (zuidelijke) rijstrook van de rijbaan van de Bredaseweg, komende uit de richting van Gilze-Rijen en gaande in de richting van Tilburg. De fietsers waren bezig de Bredaseweg over te steken van zuidelijke in noordelijke richting (
p. 50). (..).
Verbalisanten hebben tijdens het voertuigonderzoek geen gebreken c.q. omstandigheden vastgesteld die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben (
p. 51). (..).
Verbalisanten zagen dat de herenfiets inpasbaar was op de middenvoorzijde van de betrokken Audi (
p. 57) (..). De voorband
(de rechtbank begrijpt: de voorband van de herenfiets)had afgetekend op de linker voorbumper van de Audi. (..).
De damesfiets bleek vervolgens eveneens inpasbaar op de middenvoorzijde van de betrokken Audi (
p. 59). (..). De linker voorwielbout van de damesfiets had afgetekend op de linkervoorzijde van de bumper van de Audi (
p. 60). (..).
Uit deze schade inpassing blijkt hoe de stand van de voertuigen ten opzichte van elkaar waarschijnlijk was geweest tijdens de botsing. Opvallend hierbij was dat de bestuurder van de Audi beide fietsers kort na elkaar heeft aangereden. Hieruit bleek tevens dat beide fietsen en fietsers elkaar vermoedelijk niet hebben geraakt en dat de fietsers vermoedelijk onafhankelijk van elkaar zijn overgestoken c.q. opgereden en op verschillende posities op de fietsoversteekplaats moeten zijn geraakt (
p. 62).
2.
Het proces-verbaal analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een VerkeersRegelInstallatie (VRI), d.d. 28 oktober 2017, op p. 68 t/m 83 en de bijgevoegde Werking van verkeersregelinstallaties, Vakbijlage bij onderzoek naar verkeersdelicten, Versie: 24 maart 2016, op p. 84 t/m 123, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
Op donderdag 29 juni 2017 omstreeks 15:10 uur werd door verbalisant een aanvullend onderzoek aan het verkeersregeltoestel uitgevoerd. (..). In de kast zag verbalisant dat de installatie een verkeersregeltoestel van het merk Peek, type Eurocontroller 2 (EC-2), voorzien van het serienummer 9686 172 00730 betrof. (
p. 71). (..).
Nummering van de richtingen en rijrichtingen betrokken voertuigen
(p. 71).(..).
De bestuurder van de personenauto reed over richting 8.
(p. 72).(..).
De bestuurders van de fietsen reden over richting 86.
(p. 72).(..).
Tijdinstellingen (..).
Signaalgroeptijden
Ik zag op het bedieningspaneel dat voor de relevante richtingen de volgende geeltijd was ingesteld:
Richting SG08: 4,0 seconden (
p. 72). (..).
Op basis van het gehele onderzoek naar de verkeersregelinstallatie kunnen de volgende conclusies worden getrokken (
p. 82):
(..).
De bestuurder van de personenauto op dinsdag 27 juni 2017, te 08:21:57 uur, de stopstreep was gepasseerd, terwijl de voor zijn rijrichting geldende verkeerslichten, rood licht uitstraalde.
De eerste fietser op dinsdag 27 juni 2017, vanaf 08:21:00 uur stil had gestaan voor de stopstreep en daarbij twee maal, de drukknop had geactiveerd. Ik zag dat deze fietser de stopstreep was gepasseerd terwijl het verkeerslicht voor richting 86, gedurende 2,7 seconden groen licht uitstraalde.
De tweede fietser om 08:21:52 uur aan kwam rijden over de detectielussen D86.3 en D86.2 en vervolgens stil had gestaan voor de stopstreep. Ik zag dat deze fietser de stopstreep was gepasseerd, terwijl het verkeerslicht voor richting 86, gedurende 3,4 seconden groen licht uitstraalde.
Tevens kon aan de hand van de log-bestanden worden vastgesteld dat de bestuurder van de
personenauto tussen de detectielussen D8.8 en D8.5, vanaf de linkerrijstrook was gewisseld naar de rechterrijstrook.
Tevens kon aan de hand van de log-bestanden worden vastgesteld dat op de linkerrijstrook een voertuig stilstond op detectielus D8.2, op het moment dat de personenauto de stopstreep passeerde (..).
Verbalisant stelde vast dat (..) de bestuurder van de personenauto over de detectielussen voorafgaand aan de stopstreep (..) althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 km/h. (..).
3.
Een geschrift, namelijk een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] , d.d. 11 augustus 2017, (afzonderlijk bewijsmiddel; niet opgenomen in het zaaksdossier), voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
(..). Ondergetekende [naam lijkschouwer] , lijkschouwer van de gemeente Tilburg
Verklaart het lijk persoonlijk te hebben geschouwd;
Verklaart er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. (..). Bijzonderheden: een 42-jarige vrouw, neurotrauma ten gevolge van een verkeersongeval. Na 46 dagen intensieve behandeling onvoldoende herstel, in verband met infauste prognose gestaakt met de behandeling. Overleden ten gevolge van respiratoire insufficiëntie. (..).
4.
Een geschrift, namelijk een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van het slachtoffer [slachtoffer 2] , (afzonderlijk bewijsmiddel; niet opgenomen in het zaaksdossier) d.d. 27 juli 2017, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
(..). Ondergetekende [lijkschouwer] , lijkschouwer van de gemeente Tilburg
Verklaart het lijk persoonlijk te hebben geschouwd;
Verklaart er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. (..).
Meneer is op 27-06-2017 op zijn fiets in Tilburg aangereden.
Daarbij heeft hij ernstig hersenletsel opgelopen.
Hieraan is hij op 27-07-2017 overleden na abstinerend beleid. (..).
5.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , d.d. 27 juni 2017, op p. 124 t/m 125, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
Op dinsdag 27 juni 2017, omstreeks 08.30, reed ik in mijn taxi bus, merk Mercedes-Benz, type sprinter, wit van kleur. Ik was de bestuurder en reed op de Bredaseweg, tussen de Reeshofweg en de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg te Tilburg. (..).
Ik reed in de richting van Tilburg Centrum. Ik reed met mijn taxi op de linkerrijstrook. Mijn snelheid aldaar was ongeveer 80 kilometer per uur (..). Ik zag in mijn rechter buitenspiegel een zilvergrijze Audi aan komen rijden.
Ik zag dat hij op dezelfde rijstrook reed als waar ik reed, links dus. Ik zag dat deze zilvergrijze Audi een stuk sneller (..) als ik reed. Ik zag dat hij snel op mij in liep.
Hierop wilde ik mij verplaatsen naar de rechterrijstrook om de Audi door te laten. Al voordat ik naar rechts kon, zag ik dat genoemde Audi mij rechts inhaalde over de rechterrijstrook. Ik gok dat hij op dat moment ergens rond de 90 kilometer per uur reed toen hij mij rechts in haalde. Ik reed nog steeds 80 kilometer per uur. Ik zag dat de Audi mij vlot passeerde. Hieruit maak ik op dat hij zeker 10 kilometer per uur sneller moet hebben gereden. Ik zag dat de Audi voor mij weer naar links kwam. Ik zag dat hij, toen hij voor mij reed, op mij uit liep. Ik zag dat de ruitenwissersproeiers van de grijze Audi aan gingen.
Ik maak hieruit op dat hij een gebaar naar mij wilde maken dat ik eerder naar rechts had moeten gaan. (..).
Ik zag vervolgens dat de Audi met een behoorlijk snelheidsverschil van mij weg reed. (..). Op het moment dat ik het verkeerslicht met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg naderde, zag ik dat de verkeerslichten aldaar op geel sprongen. Ik zag dat de Audi nog steeds voor mij reed. Ik zag dat voor de Audi andere voertuigen reden.
Ik zag dat de remlichten van de voertuigen voor de Audi aan gingen, kennelijk om te stoppen voor het verkeerslicht. Ik zag dat de Audi vervolgens net voor een ander voertuig, wat op de rechterrijstrook reed, langs kon. Ik zag dat het verkeerslicht inmiddels op rood was gesprongen. Ik zag dat de Audi via de rechterrijstrook door rood reed. (..). Op dat moment reed ik ongeveer 150 meter achter de Audi. (..). Op het moment dat ik de Audi door rood zag rijden, zag ik allerlei spullen en mensen door de lucht vliegen. (..). Ik zag dat de bestuurder van de Audi 2 fietsers had aangereden. (..).
6.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , d.d. 27 juni 2017, op p. 130 t/m 131, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
Op dinsdag 27 juni 2017 reed ik omstreeks 08.20 uur als bestuurder van mijn personenauto, zwarte Audi A3. Ik kwam uit de richting van Breda en ik reed over de Bredaseweg te Tilburg. (..). Ik reed op de rechterbaan op de rijstrook voor rechtdoor.
Ik denk dat ik circa 40 à 50 km/h reed en steeds verder aan het afremmen was. Er reden twee andere voertuigen voor mij tot aan de verkeerslichten. We remden steeds verder af.
Op de linkerbaan stond een hogere witte taxibus. Daar stond nog een ander voertuig voor (..). Op enig moment zie ik een (..) grijze Audi aan komen rijden. Ik dacht te zien dat deze vanaf de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg kwam. (..) Dit voertuig maakte een rare manoeuvre. Ik zag deze auto ineens in mijn rechter gezichtsveld verschijnen. (..). Ik had hem niet op mijn rijstrook zien rijden (..). Ik zag vervolgens bij deze Audi allerlei zaken de lucht in vliegen. Ik dacht dat hij ergens tegen aan was gereden. Het leek (..) alsof de auto dwars door de bocht of over de kruising gereden kwam. (..).
7.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , d.d. 27 juni 2017, op p. 132 t/m 133, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
Op dinsdag 27 juni 2017, omstreeks 08.15 uur reed ik over het fietspad van de Bredaseweg in Tilburg (..) aan de zijde van de Reeshof (..) in de richting van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Bij de kruising van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg wilde ik de Bredaseweg oversteken om aan de andere zijde het fietspad verder te volgen.
Ik stond voor het verkeerslicht stil. Ik ken de situatie daar goed. Ik kom hier vaker. Ik had zicht op de verkeerslichten voor het verkeer op de Bredaseweg komen de uit de richting van Breda. Ik zag dat het verkeerlicht voor het verkeer uit Breda op rood sprong. Ik keek vervolgens naar mijn verkeerslicht en zag het van rood naar groen springen. (..).
Ik reed vervolgens de rijbaan op voor het verkeer komende uit de richting van Tilburg. Ik zag voor mij een personenauto komende uit de richting van Breda door het rode verkeerslicht rijden. Daarna zag ik dat er twee fietsers door de lucht heen vlogen en op de weg terecht kwamen. Deze fietsers waren aangereden door de auto. De fietsers kwamen voor mij uit tegenovergestelde richting. (..).
8.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , d.d. 27 juni 2017, op p. 128 t/m 129, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
Op dinsdag 27 juni 2017, omstreeks 08.25 uur, reed ik met mijn auto over de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg te Tilburg. Ik kwam bij de kruising met de Bredaseweg.
Ik moest linksaf richting het centrum van Tilburg. Ik stond voor het rode verkeerslicht te wachten. (..). Op het moment dat ik min of meer de kruising op reed, zag ik van rechts, over de Bredaseweg, een grijze Audi aan komen die een aanrijding veroorzaakte met de overstekende fietsers. Ik weet zeker dat de Audi rood licht gehad moet hebben. (..).
De Audi kwam vanuit de richting van Rijen. (..).
9.
Het proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 27 juni 2017, op p. 218, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
(..) Ik rijd vaker op de Bredaseweg. (..) Ik rij daar 5 dagen in de week. Twee dagen in de week rij ik daar twee keer op een dag omdat ik in de middag vrij ben. (..) Het was vandaag druk op de Bredaseweg. (..)
.
10.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 19 februari 2019, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven–:
(..) Toen ik het kruispunt opreed stond er een auto op de linkerbaan. Ik dacht dat ik het (
de rechtbank begrijpt: oranje verkeerslicht) wel kon halen. (..) Ik zag het remlicht van de auto op linkerbaan, van de auto die voor mij stond. (..). Het zou best kunnen dat ik harder dan 80 kilometer per uur heb gereden. (..).

Bewijsoverwegingen.

De rechtbank ziet zich in het bijzonder gesteld voor de vraag of verdachte schuld aan het verkeersongeval heeft gehad, en zo ja in welke gradatie; in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen
‘roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam’.
De ernst van de gevolgen van het ongeval, hoe ernstig en tragisch die gevolgen ook zijn, kan op zichzelf niet redengevend zijn voor de vaststelling van aanmerkelijke schuld.
Bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id6245e692797602ca4dd08c3667a54c69) van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) komt het aan op het geheel van gedragingen, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Naar vaste rechtspraak volstaat één enkel moment van onoplettendheid niet voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dient in dergelijke gevallen sprake te zijn van bijkomende omstandigheden waaruit kan blijken dat verdachte tenminste aanmerkelijk tekort is geschoten in hetgeen van hem als verkeersdeelnemer in het individuele concrete geval mocht worden verwacht.
Van de zwaarste gradatie van schuld, roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id6245e692797602ca4dd08c3667a54c69) WVW 1994 in verbinding met artikel 175, tweede lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idd7cd729fae5a470ab436748d572e0b47) WVW 1994, is enkel sprake in uitzonderlijke gevallen waarin zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. De enkele vaststelling dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden in de zin van artikel 175 lid 3 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/idd7cd729fae5a470ab436748d572e0b47) WVW 1994 (zoals gevaarlijk inhalen of ernstige overschrijding van de maximaal toegestane snelheid), is op zichzelf niet toereikend voor het bewijs van roekeloosheid.
Beoordeling.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van roekeloos rijgedrag.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdacht drie hem tenlastegelegde verkeersfouten heeft gemaakt. De rechtbank zal deze achtereenvolgens bespreken.
Rechts inhalen.
Uit de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat hij op het moment van oprijden van de kruising een voertuig aan zijn linkerzijde passeerde.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] is voorts gebleken dat verdachte als bestuurder van de Audi getuige [getuige 1] , die met de taxibus op de linkerrijstrook reed, rechts heeft ingehaald en dat verdachte getuige [getuige 1] hierbij vlot passeerde. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op dat moment 80 kilometer per uur reed.
Verder is gebleken dat verdachte na deze inhaalmanoeuvre weer naar de linkerrijstrook is gegaan. Getuige [getuige 1] heeft tevens verklaard dat hij zag dat de Audi (die door verdachte werd bestuurd) op hem uitliep.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] en de verklaring van getuige [getuige 2] is voorts gebleken dat verdachte, op het moment dat de verkeerslichten van zijn rijbaan op geel sprongen en hij geacht werd zijn snelheid te verminderen om te stoppen voor de kruising, met een voor die situatie te hoge snelheid is doorgereden. Verdachte is vanaf de linkerrijstrook net voor een op de rechterrijstrook rijdend voertuig geschoten om vervolgens over de rechterrijstrook de rode verkeerslichten te passeren. Getuige [getuige 1] heeft in dit verband expliciet verklaard dat verdachte net voor een ander voertuig dat op de rechter rijstrook reed langs kon om via de rechterrijstrook door rood te rijden. Door getuige [getuige 2] , die op de rechterrijstrook reed, is verklaard dat verdachte een rare manoeuvre maakte en dat de auto van verdachte ineens in haar rechter gezichtsveld verscheen, alsof verdachte een bocht maakte en het leek alsof hij van links kwam. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij op het moment van oprijden van de kruising een voertuig aan zijn linkerzijde passeerde.
Uit deze gedragingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte met een voor die situatie te hoge snelheid op de kruising van de Bredaseweg en de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg is afgereden, hij een taxibus rechts heeft ingehaald en zelfs direct voor de kruising op het moment dat de verkeerslichten al op geel stonden een ander voertuig op haastige wijze heeft ingehaald. De laatste inhaalactie direct voor de kruising betrof een plotse inhaalmanoeuvre waarbij verdachte vanaf de linkerrijstrook rakelings voorlangs het voertuig op de rechterrijstrook en via rechts ook het voertuig op de linkerrijstrook is gepasseerd.
Uit deze gedragingen maakt de rechtbank op dat verdachte kennelijk linksom of rechtsom het meerijdende verkeer wilde inhalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit rijgedrag, in combinatie met de hierna bespreken gedragingen, bijgedragen aan de aanrijding. Derhalve is sprake van causaal verband tussen dit rijgedrag en de aanrijding, met als uiteindelijk gevolg het overlijden van de fietsers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
Snelheid.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet buiten gerede twijfel is dat verdachte met zijn voertuig met tenminste 116 kilometer per uur de betreffende kruising is genaderd. Die snelheid kan niet onomstotelijk worden vastgesteld op grond van de indicatieve snelheidsberekening en het daarna door middel van rijproeven uitgevoerde validatieonderzoek. Het rijden met een hogere snelheid dan de toegestane 80 kilometer per uur door verdachte vindt wel steun in de verklaring van getuige [getuige 1] . Deze getuige heeft verklaard dat hij op de linkerrijstrook van de Bredaseweg ongeveer 80 km per uur heeft gereden en zag dat hij rechts werd ingehaald door een vlot rijdende Audi die op de rechterrijstrook reed. Vervolgens zag getuige [getuige 1] dat verdachte op hem uitliep en dat wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte evident harder reed dan 80 kilometer per uur toen hij de kruising van de Bredaseweg met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorst naderde. Door de raadsman is ter terechtzitting erkend dat uit de tijdsmetingen van de rijproeven kan worden afgeleid dat verdachte met een hogere snelheid dan de ter plekke geldende toegestane maximumsnelheid van 80 km per uur het kruispunt is opgereden. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting verklaard dat het best zou kunnen dat hij voorafgaand aan het passeren van de stopstreep harder dan 80 km per uur heeft gereden en dat hij dacht dat hij het oranje verkeerslicht nog kon halen.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte met meer dan 80 kilometer per uur de kruising is opgereden, derhalve met een hogere snelheid dan ter plaatse is toegestaan, waarna hij achtereenvolgens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft aangereden, ten gevolge waarvan beide slachtoffers uiteindelijk zijn overleden. Gelet op het voorgaande en het gegeven dat de rechtbank de berekening van de gemiddeld gereden snelheid door verdachte niet voor het bewijs gebruikt, behoeft het verweer van de raadsman dat de voor de snelheidsberekeningen gehanteerde berekeningsmethode en de daarop gebaseerde snelheidsberekeningen onbetrouwbaar zijn geen bespreking meer.
Negeren verkeerslicht.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 27 juni 2017 als bestuurder van de genoemde Audi een voor hem geldend rood verkeerslicht heeft genegeerd en het kruispunt van de Bredaseweg met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg is opgereden. Het niet in acht nemen van het rood verkeerslicht door verdachte is als zodanig niet betwist door de raadsman en vindt steun in bevindingen van het proces-verbaal analyse van een verkeersdelict op basis van gegevens van een VerkeersRegelInstallatie (VRI), d.d. 28 oktober 2017).
Op grond van het onderzoek kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat het verkeerslicht reeds circa 3,9 seconden rood licht uitstraalde. Wel kan worden vastgesteld dat voorafgaand aan het uitstralen van rood licht er een geeltijd was en dat het overige verkeer dat in dezelfde richting reed als verdachte aan het afremmen was of al stilstond.
Dat verdachte zoals hij ter zitting heeft verklaard zich niet bewust was dat het licht op rood was gesprongen acht de rechtbank, mede gelet op hetgeen door de getuigen [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 3] is verklaard, onaannemelijk. Uit deze verklaringen kan namelijk worden afgeleid dat er enige tijdspanne zit tussen het op rood springen van het verkeerslicht en het moment dat verdachte het verkeerslicht passeerde.
Vaststaat voorts dat verdachte met zijn voertuig direct na het passeren van het rood verkeerslicht achtereenvolgens de overstekende fietsers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (die groen licht hadden) heeft aangereden, met als uiteindelijk gevolg het overlijden van deze slachtoffers.
Overige omstandigheden.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte goed bekend was met de situatie ter plaatse. Op weg naar zijn werk kwam verdachte dagelijks, soms zelfs meerdere keren per dag, over deze kruising. De aanrijding heeft plaatsgevonden rond 08.22 uur op een dinsdagochtend. Het is algemeen bekend dat dat een tijdstip is waarop in het algemeen veel verkeer op de weg is. Die ervaring had verdachte ook.
Conclusie.
Samenvattend kan worden vastgesteld dat verdachte in de spits op dinsdagochtend 27 juni 2017 met te hoge snelheid, rechts inhalend, zonder voldoende aandacht te hebben voor het overige verkeer en een rood licht uitstralend verkeerslicht negerend, tegen twee fietsers is aangereden met als uiteindelijk gevolg het overlijden van de slachtoffers.
De combinatie van overtredingen die verdachte heeft begaan, is zodanig zwaar te achten dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 heeft aan het ongeval. De rechtbank kwalificeert het rijgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend in de zin van artikel 6 WVW 1994.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 27 juni 2017 te Tilburg als bestuurder van een personenauto, merk: Audi, type A3, gekentekend [kenteken] rijdende over de kruising van wegen gevormd door de Bredaseweg en de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
verdachte heeft rijdende op de linkerrijstrook van de Bredaseweg een vóór hem rijdende taxi-bus en een ander voertuig rechts ingehaald en is vervolgens rijdende op de rechterrijstrook van die Bredaseweg met een aanzienlijk hogere snelheid dan toen aldaar was toegestaan, de kruising van wegen gevormd door de Bredaseweg met de Burgemeester Van Voorstweg tot Voorstweg genaderd, alwaar de verkeersstromen middels verkeerslichten als bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werden geregeld en is vervolgens rijdende met voornoemde aanzienlijk hogere snelheid dan aldaar was toegestaan genoemd kruisingsvlak opgereden en niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd rood licht uitstralend verkeerslicht,
waardoor een aanrijding is ontstaan tussen de door verdachte bestuurde personenauto en twee fietsers die, gezien verdachtes rijrichting komende van rechts, genoemd kruisingsvlak opreden nadat een in hun richting gekeerd verkeerslicht groen licht uitstraalde,
waardoor die fietsers genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen ten gevolge waarvan zij op een later moment zijn komen te overlijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren met aftrek. Tevens heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de auto van verdachte gevorderd. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair bepleit dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd en de rechtbank uitdrukkelijk verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat – voor zover oplegging van een taakstraf naar het oordeel van de rechtbank geen passende straf is – aan verdachte een gevangenisstraf beperkt tot de duur van het voorarrest, in combinatie met een (forse) voorwaardelijke gevangenisstraf en/of voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dienen te worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met een hogere snelheid dan toegestaan de kruising van de Bredaseweg met de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg te Tilburg opgereden en heeft hierbij het voor hem geldend rode verkeerslicht genegeerd en gepasseerd. Op de kruising heeft verdachte met zijn voertuig achtereenvolgens de overstekende fietsers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangereden. Beide slachtoffers zijn door ernstig hersenletsel veroorzaakt door het ongeval overleden.
Aan de nabestaanden van het slachtoffer is onherstelbaar en onpeilbaar leed aangedaan.
Dit is ook op indringende wijze gebleken uit de ter terechtzitting door mw. [naam medewerker slachtofferhulp] (medewerker van Slachtofferhulp Nederland) namens de familie van [slachtoffer 2] voorgelezen slachtofferverklaring, de door de vader van [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring en de door de verloofde van [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring.
De rechtbank constateert dat verdachte zelf ook de nodige gevolgen heeft ondervonden van het ongeval (verlies baan, noodzaak tot psychologische begeleiding), maar constateert tevens dat verdachte met name oog lijkt te hebben voor zijn eigen lot.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van de slachtoffers heeft veroorzaakt. In zaken als deze moet echter ook worden benadrukt dat voor de aard en omvang van de op te leggen straf niet alleen de gevolgen – die zeer tragisch zijn te noemen – bepalend zijn, maar allereerst ook de omvang van het schuldverwijt dat de aan de verdachte kan worden gemaakt.
Zoals hiervoor is overwogen en onder
‘De bewezenverklaring’is opgenomen merkt de rechtbank met de officier van justitie het rijgedrag van verdachte aan als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, die als vertrekpunt dienen bij het bepalen van de straf. Zonder strafverzwarende omstandigheden (zoals bijvoorbeeld het overschrijden van de maximumsnelheid in ernstige mate of geen voorrang verlenen of gevaarlijk inhalen) en dus enkel voor het overtreden van artikel 6 van de WVW 1994 zouden die richtlijnen in deze situatie leiden tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
Gelet op de bewezen aanzienlijke te hoge snelheid, het geen voorrang verlenen en het rechts inhalen en daarmee de grote mate van achteloosheid waarmee verdachte heeft deelgenomen aan het verkeer acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren passend en geboden.

Verbeurdverklaring.

De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat de in beslag genomen Audi A3 gekentekend [kenteken] een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan en dat dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde. De rechtbank acht dit voorwerp daarom vatbaar voor verbeurdverklaring.
Toepasselijke wetsartikelen.
Wetboek van Strafrecht, art. 33, 33a.
Wegenverkeerswet, art. 6, 175, 176 en 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend en gevaarlijk heeft ingehaald.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen.
Gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet
aftrekovereenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht.

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6Wegenverkeerswet 1994.

Verbeurdverklaring van de Audi A3 gekentekend [kenteken] .

Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Boersma, voorzitter,
mr. T. Dompeling en mr. L.G.J.M. van Ekert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier,
en is uitgesproken op 5 maart 2019.

Voetnoten

1.De bewijsmiddelen zijn opgenomen in het zaaksdossier van de politie Zeeland-West-Brabant, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur (ZB), Team Verkeer, genummerd PL2000-2017151462, aantal pagina’s: 1 tot en met 247. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier, tenzij anders vermeld. Voor zover wordt verwezen naar afzonderlijke processen-verbaal die geen onderdeel zijn van het einddossier wordt dit afzonderlijk vermeld.