ECLI:NL:RBOBR:2019:6699

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
19/672
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing voor tijdelijke woonunit bij in aanbouw zijnde woning

In deze zaak heeft eiser, wonende in Vught, beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Vught, die hem een bedrag van € 1.302,45 aan leges in rekening heeft gebracht voor de behandeling van zijn aanvraag omgevingsvergunning voor de tijdelijke plaatsing van een woonunit bij zijn in aanbouw zijnde woning. De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de leges bepaald aan de hand van de ROEB-lijst, die als uitgangspunt dient voor de berekening van leges. Eiser is van mening dat de leges niet op basis van de ROEB-lijst moeten worden berekend, maar op basis van de aannemingssom van de tweedehands woonunit die hij heeft gehuurd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 oktober 2019, waarbij eiser zelf aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. A.G. Henriks.

De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de leges op een juiste manier heeft vastgesteld, waarbij de ROEB-lijst als uitgangspunt is genomen. De rechtbank wijst erop dat het hanteren van de ROEB-lijst niet onredelijk is, ook niet in het geval van een tweedehands woonunit. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de werkelijke bouwkosten lager zijn dan de door de heffingsambtenaar gehanteerde bouwkosten van € 33.950,–. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar binnen zijn bevoegdheden heeft gehandeld en dat de legesheffing niet in strijd is met de wet of algemene rechtsbeginselen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak is openbaar gedaan op 20 november 2019, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2019 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vught, de heffingsambtenaar

(gemachtigde: mr. A.G. Henriks).

Procesverloop

Bij nota van 7 december 2018 heeft de heffingsambtenaar eiser laten weten dat hij een bedrag van € 1.302,45 aan leges moet betalen.
Bij uitspraak op bezwaar van 16 januari 2019 (bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het legesbedrag hetzelfde gelaten.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingestuurd.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 oktober 2019. Eiser is zelf naar de zitting gekomen. Voor de heffingsambtenaar is zijn gemachtigde naar de zitting gekomen.

Overwegingen

Feiten
Eiser heeft op 2 oktober 2018 aan de gemeente Vught een omgevingsvergunning gevraagd om tijdelijk een woonunit van 194 m3 neer te mogen zetten bij zijn in aanbouw zijnde woning aan de [adres] . De gemeente heeft die aanvraag in behandeling genomen en de omgevingsvergunning op 15 november 2018 aan eiser verleend.
De andere feiten staan onder het kopje procesverloop.
Standpunt van de heffingsambtenaar
1. De heffingsambtenaar vindt dat hij eiser een juist legesbedrag in rekening heeft gebracht.
Geschil en beoordeling
2. Eiser is het er niet mee eens dat hij een legesbedrag van € 1.302,45 moet betalen. Hij vindt dat voor het legesbedrag niet moet worden aangesloten bij de bouwkosten in de ROEB-lijst, zoals is bepaald in artikel 2.1 sub a van de Tarieventabel leges 2018 (hierna: de Tarieventabel), maar van de in artikel 2.1 sub b van de Tarieventabel genoemde aannemingssom of ‘de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft’. Eiser stelt dat zijn woonunit tweedehands is en gehuurd en niet wordt genoemd in de ROEB-lijst. Volgens eiser moet voor de bouwkosten worden uitgegaan van de prijs die in de offerte van [naam] B.V. van 18 augustus 2018 staat: € 19.710,–.
3. De rechtbank wijst voor het wettelijk kader naar de bijlage bij deze uitspraak.
4. De heffingsambtenaar heeft het legesbedrag bepaald op € 1052,45 + € 250,– = € 1.302,45 op grond van de artikelen in de Legesverordening, de Tarieventabel en de ROEB-lijst, zoals in de bijlage bij deze uitspraak vermeld. De bouwkosten bij een (tijdelijke) woonunit worden berekend op € 175,– per m3 . Uitgaande van een inhoud van eisers (tijdelijke) woonunit van 194 m3, heeft de heffingsambtenaar de bouwkosten berekend op € 33.950,–. Uit artikel 4.2.1 van de Tarieventabel volgt dat bij bouwkosten van € 33.950,– een tarief van 3.1 % van de totaalprijs geldt. Zo komt het legesbedrag op € 1.052,45. Omdat bij het plaatsen van een (tijdelijke) woonunit sprake is van planologisch strijdig gebruik, moet voor een (tijdelijke) woonunit met een prijs van € 33.950,– ook nog € 250,– extra aan leges worden betaald. Dat volgt uit artikel 4.5.2 onder b, van de Tarieventabel.
5. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1174) de wetgever aan de gemeente de bevoegdheid heeft gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing. Voor de heffing van leges mogen de gemeenten daarom het tarief afhankelijk maken van de bouwsom, maar ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan. Voor onverbindend verklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. Gelet op het voorgaande staat het gemeenten vrij om voor leges tariefklassen te hanteren die gerelateerd zijn aan de hoogte van de bouwsom (zie ook het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014: 780). Een dergelijke bepaling van het tarief is niet in strijd met de wet of met enig algemeen rechtsbeginsel. Het vaststellen van normatieve bouwkosten op een bedrag dat hoger ligt dan de werkelijke kosten, noopt op zichzelf dan ook niet tot ingrijpen door de rechter. Van dit laatste kan slechts sprake zijn als deze methode zou leiden tot een onredelijke dan wel willekeurige belastingheffing.
6. De rechtbank stelt vast dat bij het bepalen van de bouwkosten in dit geval de ROEB-lijst als uitgangspunt heeft gediend. Nu in die ROEB-lijst de (tijdelijke) woonunit is opgenomen, acht de rechtbank dit een juist uitgangspunt. Dat het gaat om een tweedehands woonunit maakt dit niet anders. De rechtbank acht het hanteren van de ROEB-lijst niet onredelijk. Evenmin is sprake van een willekeurige belastingheffing, nu de heffingsambtenaar aan alle aanvragers van een omgevingsvergunning leges in rekening brengt op basis van de normatieve kosten op basis van de ROEB-lijst. Gelet hierop kan het beroep van eiser op artikel 2.1 sub b van de Tarieventabel leges 2018 niet slagen, nu daarin is opgenomen dat uitsluitend voor zover het in de aanvraag begrepen type bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden geacht te zijn opgenomen in de ‘ROEB-lijst’ onder bouwkosten mede wordt verstaan de aanneemsom of ‘de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft’.
7. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting gezegd dat ook wel van de ROEB-lijst wordt afgeweken als de werkelijke bouwkosten lager blijken te zijn dan die waarvan in de ROEB-lijst wordt uitgegaan, mits het verschil niet te groot is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de bouwkosten lager zijn dan de € 33.950,– waar de heffingsambtenaar vanuit is gegaan. In dit verband wijst de rechtbank er op dat in de aanvraag die namens eiser is ingediend door zijn architect als indicatieve koopprijs € 44.125,– is opgegeven, waarbij een offerte voor een tijdelijke woonunit is bijgevoegd van een bedrijf dat kennelijk gespecialiseerd is in het bouwen van tijdelijke woningen. Dat uit een andere offerte van [naam] B.V. blijkt dat ook units worden aangeboden voor € 19.710,–, maakt dit niet anders.
Eindoordeel
8. Het beroep is ongegrond.
9. De heffingsambtenaar hoeft eiser geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Heer-Schotman, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 20 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage wettelijk kader
De leges zijn vastgesteld op basis van de volgende bepalingen.
Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van door het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Legesverordening 2014 van de gemeente Vught worden onder de naam 'leges' rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening 2014 worden de leges geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de verordening behorende tarieventabel (de Tarieventabel leges 2018, hierna: de Tarieventabel).
Op grond van titel 2, hoofdstuk 2, onder 2.1, sub a van de Tarieventabel worden onder bouwkosten verstaan de kosten die worden berekend aan de hand van de ‘ROEB-lijst’ zoals opgenomen in de bijlage bij deze tarieventabel.
Onder 2.1 sub b van de Tarieventabel is opgenomen dat uitsluitend voor zover het in de aanvraag begrepen type bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden geacht te zijn opgenomen in de ‘ROEB-lijst’ wordt onder bouwkosten mede verstaan: De aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 263, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd. Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft.
Op grond van titel 2, hoofdstuk 4, onder 4.2.1 van de Tarieventabel bedraagt indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, het tarief indien de bouwkosten minder dan
€ 50.000,- bedragen 3,1% van het bedrag met een minimum van € 118,65.
Op grond van titel 2, hoofdstuk 4, onder 4.5.1, onder c, juncto 4.5.2 onder b van de Tarieventabel bedraagt het tarief € 250,- indien sprake is van planologisch strijdig gebruik, onverminderd het bepaalde in artikel 4.2.1, indien ook sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo € 250,- bij bouwkosten tussen de
€ 25.000 en € 50.000.
Onder 1.6 van de ROEB-lijst staat voor een (tijdelijke) woonunit als bouwkosten ten behoeve van berekening voor de bouwleges-toets voor 2018 vermeld: € 175 per m³.