ECLI:NL:RBOBR:2019:6958

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
17/2632V
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak op bezwaar van waterschap De Dommel inzake belanghebbendheid

Op 19 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak op bezwaar van het waterschap De Dommel. De opposant had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het waterschap van 21 september 2017, waarin zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 14 december 2018 het beroep ongegrond verklaard zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond.

In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of zij terecht heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond was. De opposant betwistte de vereenvoudigde afdoening door de rechtbank en stelde dat hij wel degelijk belanghebbende was bij de aanslag. De rechtbank oordeelde echter dat de opposant niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de aanslag niet aan hem, maar aan een ander was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen redelijke twijfel bestond over de conclusie dat het beroep ongegrond was en dat de vereenvoudigde afdoening terecht was toegepast.

De rechtbank liet de herhalingen van de beroepsgronden in het verzetschrift onbesproken en verklaarde het verzet ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door rechter F.M. Rijnbeek in aanwezigheid van griffier S. Henkelman en is openbaar gemaakt op 19 juli 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2632 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2019 op het verzet van

[naam] , te [plaats] , opposant
(gemachtigde: mr.drs. [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de uitspraak op bezwaar van het waterschap De Dommel (het waterschap) van 21 september 2017 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 14 december 2018 (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Opposant is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepzaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep ongegrond geacht.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de aangevallen uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel staat dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant is van mening dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot vereenvoudigde afdoening.
4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak beoordeeld of het waterschap het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. In de uitspraak op bezwaar is het waterschap niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling, omdat het tot de conclusie is gekomen dat opposant geen belanghebbende is bij de aanslag waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. Die aanslag is niet aan opposant, maar aan een ander opgelegd.
5. De rechtbank is, gelet op de stukken, van oordeel dat in de aangevallen uitspraak terecht is overwogen dat in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over de conclusie dat opposant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) en dat van de overige in artikel 26a, eerste lid, van de AWR genoemde gevallen duidelijk geen sprake is. Wat opposant in verzet heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Hetzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank over het achterwege blijven van een hoorzitting in bezwaar, het dictum van de uitspraak op bezwaar en het achterwege blijven van toezending van stukken in de bezwaarfase. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat buiten redelijke twijfel staat dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de rechtbank gebruik heeft mogen maken van haar bevoegdheid de zaak vereenvoudigd af te doen.
6. Nu de rechtbank in verzet uitsluitend toetst of zij terecht heeft beslist dat een zitting achterwege kon blijven, zal zij de gedeelten van het verzetschrift die in wezen een herhaling van de beroepsgronden behelzen, onbesproken laten. Ook de opmerkingen die opposant over het dictum van de aangevallen uitspraak heeft gemaakt, laat de rechtbank om deze reden onbesproken.
7. Uit het voorgaande volgt dat het verzet ongegrond is. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Rijnbeek, rechter, in aanwezigheid van
S. Henkelman, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 19 juli 2019.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.