De rechtbank gaat bij de beoordeling van de incidentele vordering uit van het volgende.
Op 8 november 2016 sloten Berange en [gedaagde] een geldleningsovereenkomst, waarbij Berange aan M7 Development een lening van € 500.000, verstrekte. Naast rente was M7 Development een provisie van € 500.000, verschuldigd, die zij bij het einde van de lening aan Berange zou moeten betalen.
De heer [A] is bestuurder van Berange. [gedaagde] is bestuurder en indirect enig aandeelhouder van M7 Development. [gedaagde] was getrouwd met de heer [B] (hierna [B] ), die in augustus 2018 is overleden.
M7 Development hield zich bezig met de ontwikkeling van het project [X] (de bouw van een hotel). Dit project werd feitelijk getrokken door de heer [B] . Het resultaat van het project werd door M7 Development begroot op ca. € 80.000.000,.
In oktober 2018 werd een intentieovereenkomst gesloten tussen de heren [B] en [A] namens de aan hen gelieerde vennootschappen (waaronder M7 Development en Berange) en M7 Development. Die overeenkomst hield in dat partijen een holding en haar 100% dochter zouden oprichten en dat het project [X] in de dochter zou worden ingebracht. Berange zou 17,5% van de aandelen in de holding verkrijgen door middel van omzetting van de door M7 Development aan Berange verschuldigde lening van € 500.000, en provisie van € 500.000,. Daarnaast verstrekte Berange een tweede lening van € 700.000, aan M7 Development.
Op 12 juni 2018 werd door [gedaagde] , [B] en [A] een eerste addendum op de intentieovereenkomst ondertekend, die inhield dat [A] /Berange een extra bedrag van € 750,000, aan [B] /M7 Development zou lenen in ruil voor 10% aandelen in de holding. Het aandelenbelang van Berange zou daarmee uitkomen op 27,5%.
[gedaagde] richtte een aantal vennootschappen op, waaronder [D] en haar kleindochter [E] . M7 Development droeg het project [X] over aan [E] . Bij de oprichting verkreeg [gedaagde] 90% van de aandelen in [D] en [C] de resterende 10%. Berange verkreeg nog geen aandelen.
Op 4 juli 2018 werd door onder meer Berange en [gedaagde] voor zichzelf en namens M7 Development en [E] een tweede addendum op de intentieovereenkomst ondertekend. Dat addendum hield onder meer in dat Berange een derde lening van € 750.000, aan M7 Development verstrekte.
In oktober 2018, na het overlijden van de heer [B] , werd door [A] en [gedaagde] namens nog nader te benoemen entiteiten een overeenkomst gesloten, die inhield dat [A] een aanvullend belang van 25% in [X] zou krijgen voor € 1.200.000,. Daarvan zou € 700.000, worden voldaan door verrekening met de tweede lening van € 700.000,. Het restant van € 500.000, zou per bank aan [D] worden betaald. Het aandelenbelang van Berange zou daarna uitkomen op 52,5%.
Berange betaalde in verband met de drie leningen totaal (€ 500.000, plus € 700.000, plus € 750.000, is) € 1.950.000, aan M7 Development. Feitelijk werden geen aandelen aan Berange geleverd.
Eind 2018 stelde Berange aanvullende eisen, omdat zij meende dat zij door M7 Development onjuist was voorgelicht over het begrote resultaat van het project van € 80.000.000,, dat in werkelijkheid maar € 60.000.000, zou zijn. [gedaagde] ging daarmee niet akkoord. Berange deelde mee dat zij de geleende bedragen van totaal € 1.997.934,98 inclusief rente opeiste. [gedaagde] stelde zich op het standpunt dat Berange op grond van de gesloten overeenkomsten de leningen niet kon opeisen. Berange voldeed niet aan een sommatie om te bevestigen dat zij haar contractuele verplichtingen zou nakomen. [gedaagde] ontbond daarna de intentieovereenkomst. M7 Development betaalde het bedrag van € 1.997.934,98 aan Berange terug. Later betaalde zij onder protest ook de provisie van € 500.000,. [gedaagde] verkocht en leverde haar aandelen in [D] aan een derde voor een koopprijs van € 8.000.000,.
In de hoofdzaak vordert Berange dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 1.750.000, met rente aan Berange. Dat bedrag betreft 52,5% van de koopprijs van € 8.000.000, verminderd met de door M7 Development aan Berange terugbetaalde hoofdsom van € 1.950.000,. Berange legt aan die vordering ten grondslag dat [gedaagde] de intentieovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden en daarom toerekenbaar tekort is geschoten in haar contractuele verplichtingen en daarnaast onrechtmatig heeft gehandeld.