ECLI:NL:RBOBR:2019:7810

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
WR 19/016
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure wegens vermeende partijdigheid

Op 4 juli 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant, bestaande uit mr. H.M.H. de Koning (voorzitter), mr. M.L.W.M. Viering en mr. J.J. Janssen, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker. Dit verzoek was ingediend op 1 mei 2019 en betrof de wraking van mr. G.M. Blanken, die als rechter optrad in een civiele zaak met zaaknummer 7468198. Verzoeker voelde zich benadeeld door de behandeling van de zaak en meende dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding was. Tijdens de zitting had verzoeker herhaaldelijk het woord 'broodfokker' gebruikt, wat leidde tot een negatieve reactie van de gedaagde en begrip van de rechter voor de gedaagde. Verzoeker stelde dat de rechter niet objectief was en dat er sprake was van schijn van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van verzoeker zorgvuldig beoordeeld. Het tijdsverloop tussen de bekendwording van de omstandigheden en het indienen van het wrakingsverzoek werd als niet te lang beschouwd, waardoor verzoeker ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek. De wrakingskamer oordeelde echter dat de door verzoeker aangevoerde gronden onvoldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig was. De rechter had de gedaagde de gelegenheid gegeven om haar verhaal te doen, en verzoeker had ook de kans om te reageren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en wees het verzoek tot wraking af.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De griffier, Ş. Altun, was aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 19/016
Beslissing van 4 juli 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant, bestaande uit mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, en mr. M.L.W.M. Viering en mr. J.J. Janssen, leden,
hierna te noemen: de wrakingskamer
op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. G.M. Blanken
in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, bij de behandeling van de zaak met zaaknummer 7468198,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 1 mei 2019;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 14 mei 2019;
  • het dossier in de wrakingszaak met zaaknummer 7468198.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde] . De rechter is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de civiele zaak met zaaknummer 7468198 tussen verzoeker en [naam] .
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek tot wraking van de rechter en de nadere toelichting tijdens de mondelinge behandeling door hem en zijn gemachtigde, aan het verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker meent dat de onpartijdigheid van de rechter schade zou kunnen lijden, althans dat gezegd kan worden dat er sprake is van de schijn van vooringenomenheid van de rechter omdat (samengevat weergegeven):
  • de rechter zich begripvol heeft opgesteld naar gedaagde in de bodemzaak en daarmee de bewijsmiddelen van eiser terzijde lijkt te schuiven;
  • de rechter weinig begrip heeft getoond voor de kant van het verhaal van verzoeker en de vervelende gevoelens die er aan die zijde waren;
  • de rechter gedaagde niet heeft onderbroken toen zij vertelde dat verzoeker haar bedreigd zou hebben en dat de rechter verzoeker wel heeft onderbroken;
  • de rechter niet heeft ingegrepen toen gedaagde zich uitliet over wat er “op de gang” besproken was;
  • de rechter de eiswijziging aan het einde van de zitting heeft besproken en daarbij heeft aangegeven dat dit eigenlijk te laat is.
2.3
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie laten weten dat het wrakingsverzoek te laat is gedaan, zodat verzoeker niet-ontvankelijk is in het verzoek. Verder heeft de rechter laten weten dat zij niet in de wraking berust en heeft op het verzoek puntsgewijs als volgt gereageerd.
(1) Tijdens de zitting werd door verzoeker veelvuldig het woord “broodfokker” gebruikt. Vanuit de (negatieve) betekenis van dat woord [1] en het feit dat gedaagde aangaf dat zij goed voor haar dieren zorgt en zich aan alle regels houdt, had de rechter er begrip voor dat gedaagde zich aangevallen voelde door het gebruik van dat woord.
  • De rechter betreurt dat verzoeker dit gevoel heeft overgehouden aan de zitting en vindt zelf dat het goed zou zijn geweest als zij aan verzoeker had aangegeven dat zij ook begrip had voor de situatie aan de kant van verzoeker.
  • De rechter heeft eerst gedaagde het verhaal laten doen en verzoeker vervolgens in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Aan de bedreiging heeft de rechter geen uitgebreide aandacht willen besteden, omdat het voor de beoordeling niet relevant was. Dit is ook gezegd. Deze opmerking gold voor beide partijen. Dat de rechter verzoeker wel heeft afgekapt, lag gelegen in de omstandigheid dat verzoeker het woord “broodfokker” bleef gebruiken, terwijl dit bij gedaagde negatieve associaties oproept en zij daar ook emotioneel onder werd.
  • De gedaagde had geen juridische bijstand en wilde iets vertellen over wat op de gang besproken was. Dat is een beslissing van gedaagde geweest. Als verzoeker het daar niet mee eens was, had het op zijn weg gelegen om in te breken.
  • Het klopt dat de eiswijziging pas aan het einde van de zitting besproken is. De opmerking van de rechter dat de eiswijziging laat was, zag op de toegevoegde subsidiaire vordering, waarmee bedoeld werd te zeggen dat deze eiswijziging laat was in de procedure (pas op zitting) en niet laat op de zitting zoals verzoeker dat kennelijk heeft opgevat.

3.De beoordeling

Het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op 29 april 2019, terwijl het verzoek is gedaan op 1 mei 2019. Verzoeker heeft voor dit tijdsverloop als reden aangevoerd dat de comparitie op 29 april 2019 heel laat op de dag is geëindigd en dat hij bovendien zelf een deel van de comparitie niet heeft kunnen bijwonen omdat hij met zijn jonge kind op de gang was. Bij het bespreken van de zaak nadien met zijn gemachtigde en zijn partner zijn de omstandigheden die tot het wrakingsverzoek leiden pas in volle omvang duidelijk geworden, aldus verzoeker. Vervolgens moest het wrakingsverzoek nog door de gemachtigde op schrift worden gesteld. Gelet op deze toelichting van de zijde van verzoeker is het tijdsverloop naar het oordeel van de wrakingskamer in de gegeven omstandigheden niet zodanig dat het wrakingsverzoek als tardief moet worden bestempeld. Verzoeker kan derhalve worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek.
3.2
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren.
3.3
De wrakingskamer komt ten aanzien van de eerste twee wrakingsgronden tot het oordeel dat het begrip dat de rechter toonde voor gedaagde voor de omstandigheid dat verzoeker jegens gedaagde herhaaldelijk het woord “broodfokker” gebruikte – indachtig de definitie die de rechter bij dat woord in gedachten had en de negatieve associaties die dat woord bij gedaagde opriep – geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid oplevert. Dat de rechter niet kenbaar begrip heeft getoond met betrekking tot hetgeen van de zijde van verzoeker naar voren werd gebracht, beschouwt zij zelf ook als een ongelukkige omstandigheid, maar naar het oordeel van de wrakingskamer is het onvoldoende voor het aannemen van de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
Ten aanzien van de door verzoeker als derde wrakingsgrond aangevoerde omstandigheid overweegt de wrakingskamer dat uit de toelichting van de rechter volgt dat de gedaagde in de gelegenheid is gesteld om het woord te voeren, dat door gedaagde daarbij gesproken is over een vermeende bedreiging van de zijde van verzoeker en dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren. Vervolgens heeft de rechter te kennen gegeven dat dit aspect voor de beoordeling van de zaak niet relevant is. Hierin kan geen aanwijzing voor partijdigheid worden gezien. Integendeel: verzoeker stelt zich op het standpunt dat de gestelde bedreiging niet heeft plaatsgevonden en de rechter heeft gezegd dat dit hele aspect niet van belang is voor de beoordeling; voor zover verzoeker vreest dat het verhaal over de bedreiging tégen hem werkt, heeft de rechter deze vrees dus juist al tijdens de comparitie weggenomen. Dat gedaagde haar verhaal mocht doen terwijl dit, althans volgens verzoeker, niet gestaafd werd met enig bewijsstuk, is geen aanwijzing voor partijdigheid maar is inherent aan de wijze waarop een civiele procedure verloopt. Het is in een gerechtelijke procedure van belang dat partijen - binnen bepaalde grenzen, die in dit geval kennelijk volgens de rechter niet zijn overschreden - de gelegenheid moeten krijgen om naar voren te brengen wat zij van belang achten. Dat een van de partijen daarbij een voor de andere partij onwelgevallige verklaring aflegt, biedt geen noodzaak om in te grijpen door de rechter.
Het onder punt 3.4 overwogene geldt ook voor de vierde wrakingsgrond, waarbij in het bijzonder wordt overwogen dat gedaagde kennelijk niet werd bijgestaan door een (juridisch) gemachtigde en dat van gedaagde bij deze stand van zaken niet kan worden verlangd op de hoogte te zijn van de gebruiken “op de gang” – nog daargelaten of deze “gebruiken” aan de orde zijn voor anderen dan advocaten althans professionele gemachtigden. Dat de rechter onder deze omstandigheden niet heeft ingegrepen is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende voor het aannemen van de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
3.6.
Voor wat betreft de vijfde wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat er gelet op de toelichting van de rechter onvoldoende gronden zijn voor het aannemen van de objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
3.7
Uit het vorenstaande volgt dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de rechter moet worden geacht met betrekking tot verzoeker vooringenomen te zijn, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. H.M.H. de Koning, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. J.J. Janssen, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.
de griffier: de voorzitter:
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.“Een fokker van gezelschapsdieren, meestal honden of katten, die fokt met als primair doel geld te verdienen, waardoor het welzijn van de dieren ondergeschikt wordt gemaakt aan de economische belangen. Een dergelijk fokker let daarom niet op de gezondheid en het karakter van het dier”.