Op 4 juli 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant, bestaande uit mr. H.M.H. de Koning (voorzitter), mr. M.L.W.M. Viering en mr. J.J. Janssen, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M.J.H.M. Verhoeven, die als rechter betrokken was bij de behandeling van bestuurszaken met de zaaknummers SHE 17/2543 en SHE 18/1219 tot en met SHE 18/1256. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 4 juni 2019, na een periode waarin de verzoeker gezondheidsklachten had en niet in staat was om eerder te reageren. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 juni 2019, waarbij zowel de verzoeker als de rechter aanwezig waren.
De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen en partijdig was, onder andere omdat de rechter had geweigerd om de zaken naar een andere rechtbank te verwijzen en geen uitstel had verleend voor de mondelinge behandeling. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek, maar besloot het verzoek niet als tardief aan te merken. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
Na beoordeling van de aangevoerde gronden concludeerde de wrakingskamer dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd, niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij werd opgemerkt dat klachten over de wijze van bejegening door de rechter niet onder de wrakingsprocedure vallen, maar via een klacht bij het gerechtsbestuur moeten worden ingediend. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2019, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.