1.9Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat niet ter discussie staat dat eiser vanaf 15 oktober 2018 niet meer woont op het adres
[adres 1] te [woonplaats] en dat ook niet ter discussie staat dat eiser sinds
22 november 2018 weer wel daar woont. Volgens verweerder bestaat er wél onduidelijkheid over de feitelijke woonsituatie van eiser in de periode van 15 oktober 2018 tot 22 november 2018. Eiser zou in die periode wonen op het adres [adres 2] te [woonplaats] , maar hij heeft zich daar nooit laten inschrijven en een huurovereenkomst is nooit overgelegd. Uit onderzoek op het betreffende adres is gebleken dat eiser niet op dat adres heeft verbleven. Hierbij komt dat aan eiser in het besluit van 24 oktober 2018 uitdrukkelijk de verplichting is opgelegd om nadere informatie over zijn woonsituatie te overleggen. Eiser heeft dit niet gedaan. Verweerder is daarom van mening dat eiser in de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018 geen recht heeft op een bijstandsuitkering. Voor zover het bezwaar zich richt tegen het wél verstrekken van bijstand aan [naam 1] wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gemachtigde van eiser alleen eiser vertegenwoordigt.
3. Eiser stelt dat zijn uitkering van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018 ten onrechte is ingetrokken omdat het recht op bijstand niet zou kunnen worden vastgesteld. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende onderzoek verricht naar de woonplaats van eiser. Het besluit berust dan ook niet op een deugdelijke feitelijke grondslag. Eiser heeft zich per
15 oktober 2018 ingeschreven op een adres van [naam 2] , alwaar hij mocht wonen omdat de thuissituatie zoveel spanningen opleverde. Eiser woonde in de betreffende periode aan de [adres 2] te [woonplaats] en heeft dat, zodra hij weer naar de echtelijke woning verhuisde, doorgegeven aan verweerder. Om onduidelijke redenen wordt er geen waarde gehecht aan eisers verklaring, maar wel aan die van [naam 2] . Bij het onaangekondigde huisbezoek is voorts niet met eiser gesproken en een dergelijk gesprek heeft ook vooraf niet plaatsgevonden. Ook overigens is eiser niet in de gelegenheid gesteld zich te verweren.
De beoordeling van de rechtbank
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.
De rechtbank stelt vast dat het bezwaar van eiser is gericht tegen het primaire besluit voor zover daarbij is geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een bijstandsuitkering over de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018. Bij het primaire besluit heeft verweerder immers meerdere beslissingen genomen over het recht op bijstand van eiser en [naam 1] . Het bestreden besluit ziet – behoudens de gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring die in beroep niet is bestreden – op het bezwaar van eiser tegen de beslissing om hem voor de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018 geen uitkering toe te kennen.
In beroep zijn ook alleen gronden ingediend tegen het niet toekennen van een uitkering aan eiser in genoemde periode. Daarmee spitst het geschil in beroep zich toe tot de vraag of verweerder terecht over die periode aan eiser, in welke hoedanigheid dan ook, geen bijstand heeft toegekend.
6. Verweerder heeft de intrekking van de bijstand in tijd beperkt tot een bepaalde periode. In dat geval loopt de door de bestuursrechter te beoordelen daarmee gelijk. Dit betekent dat de hier te beoordelen periode 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018 betreft.
Relevante wetgeving en rechtspraak
7. Het besluit tot intrekking van bijstand is een belastend besluit. Daarbij is het aan verweerder om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. De last om te bewijzen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan rust in beginsel op verweerder. In dit geval betekent dit dat verweerder aannemelijk dient te maken dat er over de hier te beoordelen periode, als gevolg van de woon- en leefsituatie van eiser, geen recht op een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm, anders gezegd een gezamenlijk recht, bestond.
8. Een gezamenlijk recht (uitkering naar de gehuwdennorm), onder toepassing van de kostendelersnorm (artikel 22a, tweede lid, van de Pw), komt de mede als gehuwden aangemerkte personen enkel toe indien zij (onder meer) het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (artikel 3, tweede lid, onder a van de Pw, in verbinding met artikel 3, derde lid, van de Pw).
9. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient volgens vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 augustus 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3288). De betrokkene is in dat kader verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Recht op bijstand naar de gehuwdennorm – gezamenlijk recht
10. In het primaire besluit is de bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm (hierna: gezamenlijk recht) van eiser en [naam 1] ingetrokken over de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018. Voor zover eiser in beroep hiertegen opkomt, overweegt de rechtbank het volgende.
11. Vast staat dat eiser zich per 15 oktober 2018 heeft ingeschreven op het adres aan de [adres 2] te [woonplaats] . Eiser stelt dat hij in de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018 op dit adres van [naam 2] mocht wonen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daarmee uit de eigen stellingen van eiser al dat hij in de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018 niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres waarvoor eiser en [naam 1] een gezamenlijk recht ontvingen. Daarmee staat ook vast dat er in die periode geen gezamenlijk recht op bijstand op bestond.
13. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser van deze wijziging van de woonsituatie niet onverwijld uit eigen beweging inlichtingen heeft gemeld aan verweerder, hetgeen hij wel had moeten doen. Daarmee heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan kan worden vastgesteld dat de bijstand ten onrechte is verstrekt. In die situatie is verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 54, derde lid, van de Pw, gehouden om het (gezamenlijk) recht op bijstand over voornoemde periode in te trekken. Verweerder heeft het gezamenlijk recht dan ook terecht ingetrokken over de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018.
Recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande
14. In het primaire besluit is vermeld dat de bijstandsuitkering van eiser wordt ingetrokken over de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018. In het bestreden besluit is opgenomen dat verweerder van mening is dat eiser in de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018 geen recht heeft op een bijstandsuitkering.
15. De rechtbank begrijpt hieruit dat verweerder, na de intrekking van het gezamenlijk recht over de periode van 15 oktober 2018 tot en met 21 november 2018, ambtshalve heeft beoordeeld of er voor eiser in die periode een recht op bijstand bestond naar de norm voor een alleenstaande, ook al heeft eiser daarvoor geen specifieke aanvraag ingediend. Verweerder is daarover van mening dat eiser hierop geen recht heeft omdat het recht niet kan worden vastgesteld.
16. Hiervoor is vastgesteld dat eiser niet meer zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres bij [naam 1] . Ook is geconcludeerd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de wijziging in zijn woonsituatie per 15 oktober 2018. Verder geldt dat het hier gaat om een ambtshalve beoordeling van het recht op een uitkering naar de alleenstaande norm, waarvoor eiser zonder die beoordeling anders een aanvraag had moeten indienen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het onder die omstandigheden op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op bijstand, onder meer door voldoende duidelijkheid te geven over zijn financiële en zijn woon- en leefsituatie.
17. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksresultaten van verweerder een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat, gelet op de omstandigheid dat vaststaat dat eiser zijn hoofdverblijf niet meer had op het uitkeringsadres, niet duidelijk is geworden waar eiser dan wel verbleef in de te beoordelen periode. Daarbij wijst de rechtbank op de via WijEindhoven binnengekomen informatie, de bevindingen tijdens het op 19 november 2018 afgelegde huisbezoek op het adres [adres 2] te [woonplaats] , de verklaring van verhuurder [naam 2] en de op 19 november 2018 en 27 november 2018 door [naam 1] afgelegde verklaringen. Deze gegevens, in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat niet duidelijk is waar eiser heeft gewoond in de te beoordelen periode. De door eiser overgelegde huurovereenkomst, is in het licht van het voorgaande en gelet op de verklaring van [naam 2] onvoldoende voor een ander oordeel.
18. De stelling van eiser dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de woonsituatie van eiser in de te beoordelen periode omdat met eiser geen afspraak is gemaakt voor een huisbezoek of een gesprek, volgt de rechtbank niet. Zoals hiervoor is geoordeeld lag het op de weg van eiser om voldoende duidelijkheid te gegeven over zijn woon- en leefsituatie. Verweerder heeft in dat kader, gelet op de melding van wijziging van het woonadres in de BRP, met onaangekondigde huisbezoeken op het uitkeringsadres en het door eiser opgegegeven adres en met de opmerking in het besluit van 24 oktober 2018 dat eiser aan verweerder moet melden sinds wanneer hij op het nieuwe adres woont, naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderzoek gedaan.
19. Uit het voorgaande volgt dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woon- en leefsituatie in de te beoordelen periode terwijl dat wel op zijn weg lag. Verweerder heeft daarom terecht geweigerd om eiser in de te beoordelen periode in aanmerking te brengen voor een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.