4.1.De vorderingen tegen de notaris
4.1.1.Het spoedeisend belang van WJP vloeit genoegzaam voort uit de aard van haar vorderingen en wordt overigens ook niet betwist door de notaris.
4.1.2.In artikel 21 eerste en tweede lid van de Wet op de Notarisambt (hierna: Wna) is het volgende bepaald:
De notaris is verplicht de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede, derde, en vierde lid (artikel 21 lid 1 Wna).
De notaris is verplicht zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft (artikel 21 lid 2 Wna).
4.1.3.Per e-mail van 22 december 2019 heeft de notaris aan mr. Subnel een concept akte van levering van de aandelen van GCRI in Brecon Group aan WJP doen toekomen. In het begeleidende e-mailbericht heeft de notaris aan mr. Subnel medegedeeld dat voordat het pandrecht wordt uitgeoefend, nog met Median moet worden gecommuniceerd.
In de mailwisseling tussen de notaris, mr. Subnel en mr. Eisenmann (names Median) die daarop volgde, heeft mr .Eisenmann te kennen gegeven het niet eens te zijn met de uitoefening van het pandrecht (door WJP) en met de daarmee samenhangende levering van aandelen van GCRI (aan WJP). Tevens heeft mr. Eisenmann in zijn e-mailbericht van 31 januari 2020 (productie 32 bij dagvaarding) de notaris voorgehouden dat, indien hij zijn medewerking aan het passeren van de akte van levering van de aandelen verleent, Median hem mede aansprakelijk houdt voor de schade en de kosten ten gevolge daarvan.
Volgens mr. Eisenmann leidt bestudering van de stukken die WJP op zijn verzoek aan hem heeft doen toekomen tot de conclusie dat er sprake is van onregelmatigheden en naar alle waarschijnlijkheid ook van fraude en/of valsheid in geschriften door de heer [naam bestuurder] en/of de heer [naam 2] en/of WJP Consulting B.V. en/of WJP Investment B.V. en/of Atrined Holding B.V. in de vennootschappen GCRI en Brecon Group B.V.
4.1.4.Mr. Eisenman heeft in het e-mailbericht van 31 januari 2020 aan de notaris en aan mr. Subnel – samengevat en voor zover in het kader van deze kort gedingprocedure van belang – het volgende naar voren gebracht:
- de leningovereenkomst tussen WJP en GCRI van 14 mei 2015 op basis waarvan het pandrecht is gevestigd is geantedateerd, althans was op het moment dat Median tot GCRI toe trad als aandeelhouder door middel van de aankoop van aandelen van (een vennootschap van) [naam bestuurder] , niet voorhanden;
- er is van de overeenkomst van 14 mei 2015 nooit melding gemaakt, en hij is in ieder geval niet vermeld dan wel aangehaald in de lening-overeenkomst die Median met WJP en GCRI op 27 februari 2016 heeft gesloten;
- indien Median had geweten dat er een eerdere overeenkomst tussen WJP en GCRI tot stand was gekomen waarbij GCRI als schuldenaar had gecontracteerd, had Median nooit in GCRI geïnvesteerd;
- in de akte van aandelenoverdracht van de aandelen in GCRI aan Median is opgenomen dat ‘
de verkoper garandeert dat niemand enig pandrecht of ander zekerheidsrecht ten aanzien van een of meer van de overgedragen aandelen of heeft enig recht te verlangen dat hem zodanig pandrecht of ander zekerheidsrecht wordt verleend’. [naam bestuurder] , als bestuurder/eigenaar van de verkopende partij heeft deze garantiebepaling in strijd met de waarheid opgenomen.
4.1.5.De notaris heeft op grond van artikel 21 lid 2 Wna geweigerd de akte van levering van de aandelen aan WJP te passeren. Als reden voor deze weigering heeft de notaris het volgende aangevoerd:
- hij kan niet controleren of WJP in 2016 en meer recent alle relevante stukken aan Median heeft verstrekt;
- hij kan het waarheidsgehalte van de verstrekte stukken niet controleren;
- hij kan en mag geen oordeel vellen over de betwisting door Median van de geldigheid van het vestigen van het pandrecht op de aandelen in GCRI en – daarmee – van de rechtsgeldigheid van het uitwinnen daarvan.
4.1.6.In dit kort geding dient de vraag beantwoord te worden of de notaris terecht zijn dienst heeft geweigerd op grond van artikel 21 lid 2 Wna.
Uitgangspunt is dat de notaris hem opgedragen handelingen in beginsel dient te verrichten, maar vervolgens moet controleren of de hem opgedragen handelingen naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden in strijd met het recht of de openbare orde zijn, wanneer zijn handelen (dus bijvoorbeeld het passeren van de akte) leidt tot handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen heeft voor weigering.
In het Novitaris-arrest van 3 april 2015 (ECLI:NL:HR:2015:831) heeft de Hoge Raad overwogen dat de functie van de notaris in het rechtsverkeer hem onder bijzondere omstandigheden ook tot een zekere zorg verplicht voor de belangen van derden. Deze zorgplicht kan ertoe leiden dat de notaris gegronde redenen heeft als bedoeld in art. 21 lid 2 Wna om de van hem gevraagde dienstverlening te weigeren of op te schorten. De belangen van derden zijn onder meer betrokken bij de verlangde ambtsverrichting indien deze betrekking heeft op de levering van een goed of de vestiging van een beperkt recht daarop, terwijl ook een derde ter zake van dat goed rechten kan doen gelden. In zodanig geval behoort de notaris zich terughoudend op te stellen.
4.1.7.Bij de beoordeling van het geval dat hier aan de orde is acht de voorzieningenrechter de volgende omstandigheden van belang.
- Median houdt 50% van de aandelen in GCRI, de vennootschap waarvan [naam bestuurder] (indirect) bestuurder is. Median heeft deze aandelen in 2016 van WJG ( [naam bestuurder] ) ‘gekocht’ door middel van een leningsovereenkomst met optie van conversie, waarbij na het sluiten van de leningsovereenkomst 50% van de aandelen in het kapitaal van GCRI door WJG aan Median is geleverd.
- Voorafgaand aan het sluiten van de leningsovereenkomst is Median benaderd door [naam bestuurder] met de vraag of hij in GCRI wilde investeren.
- In de leningsovereenkomst is de intentie van [naam aandeelhouder/bestuurder Median] neergelegd om 25% van het aandelenkapitaal in Waeslands Beheer B.V. (thans Brecon Group B.V.) te kopen en dit te effectueren via GCRI (overweging B en C van de leningsovereenkomst, in dit vonnis opgenomen onder feiten, 2.18).
- Partijen zijn het erover eens dat GCRI een houdstermaatschappij is die zelf geen diensten of werkzaamheden verricht en geen omzet genereert. GCRI houdt 1/3 van de aandelen in de Brecon Group B.V.
- De inkomsten voor de aandeelhouders van GCRI dienen – zo begrijpt de voorzieningenrechter – met name te komen uit de aandelen die GCRI houdt in de Brecon Group B.V. Dit volgt uit onder meer uit de volgende stellingen van partijen:
‘Anders dan GCRI en Median Holding hadden gehoopt, leverde investering in Brecon Group niet de gewenste resultaten op. Brecon Group heeft geen dividenden uitgekeerd, als gevolg waarvan GCRI niet in staat was uit eigen middelen aan haar aflossings- en renteverplichtingen jegens WJP Investments te voldoen. Hierdoor is de schuldenpositie van GCRI sterk opgelopen’ (punt 33 van de dagvaarding).
‘De vennootschap (GCRI,
vrzr) is een houdstermaatschappij waarin geen activiteiten plaatsvinden. De vennootschappen in en onder de Brecon Group BV zijn de werkmaatschappijen waarin de activiteiten plaatsvinden en de omzetten worden gerealiseerd’ (punt 4 van het verzoekschrift van Median, overgelegd in deze procedure als productie 1).
Ondanks dat Median zelf geen aandelen houdt in Brecon Group B.V. heeft zij als 50% aandeelhouder van GCRI en gelet op de in de leningsovereenkomst tussen Median, WJG en GCRI opgenomen intentie, dus wel een indirect belang in de Brecon Group B.V.
De notaris heeft Median dan ook terecht aangemerkt als derde-belanghebbende bij de door WJP gewenste executie van het pandrecht op de aandelen van GCRI in de Brecon Group B.V.
4.1.8.Median heeft meerdere argumenten aangedragen op grond waarvan zij meent dat er geen sprake is van een rechtsgeldig gevestigd pandrecht op basis waarvan de aandelen van GCRI in Brecon Group kunnen worden overgedragen aan WJP.
Eén daarvan is dat de leningsovereenkomst van 14 mei 2015 tussen WJP en GCRI (waarin de verkrijging van het tweede pandrecht ten behoeve van WJP is opgenomen) volgens Median geantedateerd is door [naam bestuurder] en in werkelijkheid pas na de totstandkoming van de leningsovereenkomst op 26 februari 2016 tussen Median, WJG en GCRI gesloten is. Median komt tot deze conclusie omdat [naam bestuurder] van de overeenkomst tussen WJP en GCRI naar zijn zeggen nooit melding heeft gemaakt toen hij met [naam aandeelhouder/bestuurder Median] de leningsovereenkomst van 26 februari 2016 sloot.
[naam bestuurder] heeft met klem betwist dat de overeenkomst tussen WJP en GCRI geantedateerd is en heeft ter onderbouwing van zijn stellingen verwezen naar de verklaring van de accountant, dhr. [naam accountant] , die is overgelegd als productie 34.1 bij dagvaarding, waarin deze verklaart dat hij de leningsovereenkomst in 2015 heeft ontvangen en in mei 2016 in het elektronisch samensteldossier heeft opgenomen.
Verder stelt WJP dat Median bij de aankoop van de aandelen in GCRI (wel) op de hoogte is gesteld van de door WJP aan GCRI verstrekte geldlening. WJP verwijst naar de pro forma balans over 2015 bij de intentieovereenkomst die op 1 februari 2016 aan [naam aandeelhouder/bestuurder Median] is verzonden, en naar de jaarstukken, waarin de geldlening van WJP steeds is opgenomen.
4.1.9.Dat de leningsovereenkomst tussen WJP en GCRI geantedateerd zou zijn acht de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk. De beschuldiging blijft slechts bij een stelling van Median die niet nader is onderbouwd, terwijl de door WJP overgelegde stukken zoals de jaarberichten van jaren voorafgaand aan de leningsovereenkomst tussen GCRI en Median, en de verklaring van de boekhouder melding maken van de leningsovereenkomst tussen WJP en GCRI. De voorzieningenrechter gaat er vooralsnog dan ook van uit dat er in 2015 daadwerkelijk een leningsovereenkomst tussen WJP en GCRI is gesloten.
4.1.10.Median heeft de stelling van WJP niet betwist dat zij bij de aankoop van de aandelen in GCRI is bijgestaan door Lindenaar & Co Corporate Finance B.V. Evenmin heeft zij betwist dat aan haar ten tijde van het aangaan van de leningsovereenkomst stukken zijn verstrekt zoals de jaarrekeningen en de pro formabalans. WJP stelt terecht dat van Median als houdstermaatschappij enige deskundigheid verondersteld mag worden terzake het aangaan van leningsovereenkomsten en aankoop van aandelen, zeker nu zij werd bijgestaan door een adviseur. Als [naam bestuurder] Median bij het aangaan van de leningsovereenkomst al niet uitdrukkelijk heeft gewezen op het bestaan van een eerdere leningsovereenkomst tussen WJP en GCRI, mocht hij ervan uit gaan dat Median dan wel haar adviseur hier na bestudering van de overgelegde (jaar)stukken van op de hoogte zijn geweest.
4.1.11.Een andere vraag is of [naam bestuurder] tegenover Median een mededelingsplicht had ten aanzien van het uit hoofde van de leningsovereenkomst tussen GCRI en WJP op de aandelen van GCRI overeengekomen pandrecht.
WJP heeft niet gesteld dat [naam bestuurder] ten tijde van het aangaan van de leningsovereenkomst met Median en later de aandelenverkrijging in 2016 heeft medegedeeld dat er sprake was van verpanding van de door GCRI gehouden aandelen in Brecon ten behoeve van WJP. Evenmin is gesteld of gebleken dat Median aan de hand van de verstrekte (jaar)stukken en pro formabalans bij het aangaan van de leningsovereenkomst had (moeten) kunnen opmaken dat er een overeenkomst tot het vestigen van een pandrecht tussen GCRI en WJP bestond.
4.1.12.Gelet op de bepaling in de intentieovereenkomst tussen [naam aandeelhouder/bestuurder Median] en WJG ( [naam bestuurder] ) ten aanzien van de hoogte van de koopprijs van de door [naam aandeelhouder/bestuurder Median] te kopen aandelen in GCRI, waaruit blijkt dat rekening is gehouden met het 1/3 belang van GCRI in de Brecon Group, en gelet op de in de door [naam 1] (namens Median) en [naam bestuurder] (namens WJG en GCRI) ondertekende leningsovereenkomst neergelegde intentie van [naam aandeelhouder/bestuurder Median] om 25% van het aandelenkapitaal in Waeslands Beheer B.V. te kopen, moet het bij het sluiten van de overeenkomsten tussen Median en WJG duidelijk zijn geweest voor [naam bestuurder] dat de aandelen van GCRI in Brecon in meerdere opzichten interessant waren voor Median en (haar bestuurder) [naam aandeelhouder/bestuurder Median] .
In het licht van de evidente aanwezigheid van dat (indirecte) belang van Median, had [naam bestuurder] naar het oordeel van de voorzieningenrechter een mededelingsplicht jegens Median ten aanzien van het - ten behoeve van WJP en bijna een jaar voor het sluiten van de leningsovereenkomst met Median - overeengekomen pandrecht op alle activa van GCRI, waaronder de aandelen van GCRI in Brecon. Niet gesteld of gebleken is dat [naam bestuurder] ten tijde van het sluiten van de leningsovereenkomst met Median heeft medegedeeld dat WJP een (tweede) pandrecht op de activa van GCRI had c.q. haar een pandrecht was toegezegd.
4.1.13.Median heeft verklaard dat, indien zij er destijds van op de hoogte was geweest dat het belang dat GCRI in de Brecon Group had was verpand aan WJP ( [naam bestuurder] ) althans aan WJP een pandrecht was toegezegd, zij niet had geïnvesteerd in de aandelen van GCRI. Median verwijt [naam bestuurder] en de aan hem gelieerde vennootschappen thans onrechtmatig handelen indien het pandrecht wordt geëxecuteerd omdat de investering die Median in GCRI heeft gedaan dan verdampt.
Gelet op hetgeen hierboven onder 4.1.7 is overwogen wordt aangenomen dat de waarde van de aandelen in GCRI (voornamelijk) bepaald wordt door de aandelen die GCRI in Brecon Group. De stelling van Median dat met de executie van het pandrecht haar investering in GCRI dreigt te verdampen is dan ook niet onwaarschijnlijk.
4.1.14.Aangenomen wordt dat [naam bestuurder] Median niet op de hoogte heeft gesteld van de leningsovereenkomst van 2015 met het daarin overeengekomen pandrecht, terwijl hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter een mededelingsplicht had. Verder is aannemelijk dat bij executie van het pandrecht, Median haar belangen als aandeelhouder van GCRI ziet verwateren en verder kan worden aangenomen dat de in de leningsovereenkomst van 26 februari 2016 neergelegde intentie van [naam aandeelhouder/bestuurder Median] om 25% van het aandelenkapitaal in Brecon Group te kopen via GCRI, niet zal worden bewerkstelligd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het in het licht van bovenstaande overwegingen niet onwaarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de executie van het pandrecht (ten behoeve van WJP) onrechtmatig is jegens Median.
4.1.15.De notaris heeft dan ook terecht en in lijn met artikel 21 lid 2 Wna en met de jurisprudentie van de Hoge Raad besloten om zijn ministerieplicht te weigeren. De vorderingen tegen de notaris worden afgewezen.