1.2.In zijn uitspraak van 20 mei 2020 heeft de Raad geoordeeld dat het UWV terecht heeft geweigerd om eiser per einde wachttijd een IVA-uitkering toe te kennen, omdat eiser op dat moment weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was.
De (ex-)werkgeefster als derde-partij
2. De rechtbank kan op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij aanmerken als derde-partij zodat die aan de procedure deel kan nemen. Deze beslissing heeft een voorlopig karakter en de rechtbank kan daar op ieder moment, uiterlijk bij de uitspraak, op terugkomen. De rechtbank komt in deze zaak terug op de beslissing om de (ex-)werkgeefster als derde partij aan te merken en geeft daarvoor de volgende redenen. De (ex-)werkgeefster heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om als derde-partij te worden aangemerkt en heeft evenmin bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit of als derde-partij aan het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deelgenomen.
De bestreden besluiten I en II
3. Het beroep is gericht tegen het bestreden besluit I. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is dit beroep ook gericht tegen de bestreden besluiten II en III, omdat het bestreden besluit I is gewijzigd door die besluiten.
4. De rechtbank zal het beroep voor zover dat is gericht tegen de bestreden besluit I en II niet-ontvankelijk verklaren. De reden daarvoor is dat eiser procesbelang moet hebben om een oordeel van de rechtbank te krijgen over de rechtmatigheid van een besluit. Van procesbelang is sprake als het oordeel van de rechtbank kan leiden tot de oplossing van het geschil. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat door het instellen van het beroep moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Gelet op de feiten en wat eiser heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat van die situatie geen sprake is voor zover het beroep zich richt tegen de bestreden besluiten I en II.
Het bestreden besluit III
5. Eiser is het niet eens met bestreden besluit III en stelt dat deskundige dr. J.P. ter Bruggen, neuroloog, in zijn medische expertise van 12 januari 2019 heeft geconcludeerd dat op 28 september 2014 al sprake was van een failed back surgery syndrome dat een neuropatisch pijnsyndroom veroorzaakte. De verzekeringsarts B&B heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij de conclusie van de deskundige niet overneemt. Ook heeft de verzekeringsarts B&B niet aangegeven welk resultaat van welke behandelingen voor eiser te verwachten is. Tijdens de zitting op 25 november 2019 stelt eiser stelt zich daarom op het standpunt dat hij per 28 september 2014 in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) heeft in zijn rapport van 25 juli 2019 gemotiveerd dat per 22 januari 2018 sprake is van duurzaamheid van de beperkingen. Op die datum is vastgesteld dat sprake is van een failed back surgery syndrome. Vanaf dat moment is sprake van een eindtoestand met een chronisch pijnsyndroom, waarbij behandelingen niet meer ten doel hebben te genezen of te verbeteren maar om de klachten draaglijk te houden. Bij bestreden besluit III is eiser in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering per 22 januari 2018, omdat vanaf die datum volgens het UWV sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van eiser.
7. In zijn rapport van 22 oktober 2019 motiveert de verzekeringsarts B&B aanvullend dat in de periode januari 2014 en 22 januari 2018 sprake was van behandelingen gericht op verbetering van de belastbaarheid. Pas op 22 januari 2018 zijn de feitelijke behandelmogelijkheden uitgeput en is er geen sprake meer van mogelijkheden voor herstel van de belastbaarheid. Vanaf die datum is er sprake van een stabiel beeld zonder behandelmogelijkheden en dus van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
8. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. De inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) kan worden aangevochten, maar niet door alleen maar te stellen dat deze niet klopt. Als eiser vindt dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen, moet hij dat standpunt dus onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.