Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 31 juli 2019
- het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2019.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, staat de vraag centraal of de aanbieder van afval recht heeft op restitutie van de door de afvalverwerker ontvangen afvalstoffenbelasting. De zaak betreft een overeenkomst tussen de aanbieder en de afvalverwerker, waarin de voorwaarden voor de inname en verwerking van bedrijfsafval zijn vastgelegd. De aanbieder, een besloten vennootschap, vordert dat de afvalverwerker de restitutie van de afvalstoffenbelasting over de jaren 2017 en 2018 doorbetaalt, evenals de restitutie over de jaren 2019 tot en met 2023. De afvalverwerker heeft echter betoogd dat de aanbieder geen recht heeft op deze restitutie, omdat de overeenkomst geen expliciete bepaling bevat over de teruggave van de belasting. De rechtbank oordeelt dat de aanbieder geen recht heeft op de restitutie van de WbM-heffing over de jaren 2017 tot en met 2023, omdat de overeenkomst niet voorziet in een dergelijke regeling. Wel wordt geoordeeld dat de aanbieder recht heeft op terugbetaling van de onterecht in rekening gebrachte afvalstoffenbelasting voor afval dat naar het buitenland is vervoerd, omdat de afvalverwerker hierover geen belasting verschuldigd was. De rechtbank heeft de afvalverwerker veroordeeld tot het verstrekken van inzage in de administratie, zodat de aanbieder kan vaststellen welk deel van het afval dat zij heeft aangeleverd naar het buitenland is geëxporteerd. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.