ECLI:NL:RBOBR:2020:5482
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake loonaanvullingsuitkering
Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser ontving tot 20 oktober 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en vanaf die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering. Verweerder heeft op 11 oktober 2018 vastgesteld dat de loonaanvullingsuitkering van eiser eindigt op 1 december 2018, maar heeft op 9 januari 2019 het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen, waardoor de uitkering ongewijzigd doorloopt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin hij aanvoert dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel. Eiser stelt dat er ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat er geen medisch en arbeidsdeskundig onderzoek is gedaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de bezwaarprocedure af mocht zien van het horen van eiser, omdat de gemachtigde van eiser akkoord ging met het niet houden van een hoorzitting. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet met zich meebrengt dat er een nieuw medisch en/of arbeidsdeskundig onderzoek had moeten plaatsvinden, aangezien het besluit voortvloeit uit een eerder besluit waarin wel onderzoek heeft plaatsgevonden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.