ECLI:NL:RBOBR:2020:5535

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
19/3121T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

Op 9 november 2020 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een WIA-uitkering ontvangt. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 76,71% en hij met ingang van 1 juli 2019 een vervolguitkering van 50,75% van het minimumloon zou ontvangen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. Tijdens de zitting op 13 juli 2020 zijn verschillende rapporten en medische informatie besproken, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe zitting nodig was en sloot het onderzoek.

De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts B&B beoordeeld en kwam tot de conclusie dat deze aan de vereisten voldoen. Echter, de rechtbank was niet overtuigd dat alle voorbeeldfuncties die het UWV had geselecteerd geschikt waren voor eiser. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen. Dit kan door middel van een aanvullende motivering of een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft een termijn van acht weken gesteld voor het UWV om dit te doen, en binnen twee weken moet het UWV meedelen of het gebruik maakt van deze gelegenheid.

De rechtbank heeft verder aangegeven dat het geding na deze tussenuitspraak beperkt blijft tot de beroepsgronden die in de uitspraak zijn besproken. De beslissing over proceskosten en griffierecht wordt aangehouden tot de einduitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3121 - T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.W.G. Bombeeck).

Procesverloop

Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In het besluit van 24 april 2019 staat dat eiser per 12 april 2019 minder arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat zijn uitkering niet wijzigt.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) staat dat het UWV het bezwaar gegrond heeft verklaard en dat eiser met ingang van 1 juli 2019 een vervolguitkering ontvangt van 50,75% van het minimumloon.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 juli 2020. Eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV waren aanwezig. Tijdens de zitting heeft het UWV een rapport van 10 juli 2020 van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (B&B) ingediend. Eiser heeft met een brief van 21 juli 2020 op dat rapport gereageerd en hij heeft nog medische informatie ingediend met een brief van 25 augustus 2020. Het UWV heeft gereageerd met de brieven van 21 augustus en 10 september 2020.
De rechtbank heeft partijen vervolgens laten weten dat zij van oordeel is dat het niet nodig is om opnieuw een zitting te houden. Partijen hebben vervolgens niet aangegeven dat zij mondeling op een zitting willen worden gehoord. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Wat ging er aan de zaak vooraf?

1. Eiser was eerder werkzaam als koerier. Met ingang van 21 november 2017 ontving hij een WIA-uitkering. Op 21 januari 2019 meldde hij zich toegenomen arbeidsongeschikt. Naar aanleiding daarvan onderzocht het UWV zijn arbeidsongeschiktheid opnieuw. Dat leidde tot de besluiten onder het kopje ‘Procesverloop’.

Waar gaat de zaak over?

2. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 12 april 2019 vastgesteld op 76,71%. Als gevolg daarvan ontvangt eiser met ingang van 1 juli 2019 een WGA-vervolguitkering van 50,75% van het minimumloon. Het UWV acht eiser met zijn beperkingen in staat de functies productiemedewerker noodverlichting/montagemedewerker (SBC-code 111180), assembly operator medische disposables (SBC-code 271130) en bestelautochauffeur uitzending diners (SBC-code 282102) uit te oefenen. Vergelijking van het inkomen dat hij daarmee kan verdienen met het inkomen dat hij als koerier verdiende, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 76,71%.
3. Eiser is het daar niet mee eens. Daarom heeft hij beroep ingesteld. Hij voert kort samengevat aan dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen. Hij onderbouwt zijn standpunt onder andere met de rapportage van 16 september 2019 van OCA Eindhoven (OCA) en de brief van 22 november 2017 van C. Jaspers, orthopeed. Eiser stelt dat de beoordeling door de verzekeringsartsen niet strookt met de bevindingen van zijn behandelaars en dat sprake is van inconsistentie tussen de beoordelingen door het UWV in 2017, april 2019 en oktober 2019. Hij wijst in dat kader ook nog specifiek op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 juli 2015 met zaaknummer 14/1734. Daarom twijfelt eiser aan de betrouwbaarheid van de medische bevindingen die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen. Hij verzoekt daarom een onafhankelijke deskundige te benoemen. Verder voert hij aan dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Hij betoogt ten slotte dat hij volledig arbeidsongeschikt is.

Wat zijn de wettelijke regels?

4. Het UWV mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. De rapporten:
- moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- mogen geen tegenstrijdigheden bevatten;
- moeten conclusies bevatten die logisch voortvloeien uit de bevindingen.
5. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die over eiser in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat eiser in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

6. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts B&B aan de voorwaarden voldoet. De rechtbank twijfelt ook niet aan zijn medische inhoudelijke beoordeling en de juistheid van de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Daardoor heeft de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen. De rechtbank is er echter niet van overtuigd dat alle voorbeeldfuncties geschikt zijn. Dat betekent dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en wat de gevolgen daarvan zijn.
Zorgvuldigheid
7. Het oordeel over de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsartsen is gebaseerd op hun onderzoeksactiviteiten. De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 10 april 2019. Hij heeft hem toen lichamelijk en psychisch onderzocht en met hem gesproken over onder andere zijn klachten, de behandeling daarvan en zijn dagbesteding. De verzekeringsarts heeft de Eindrapportage Medisch Specialistische Revalidatie Medinello van 1 april 2019 bestudeerd. Hij heeft geen aanvullende informatie opgevraagd, omdat voldoende informatie aanwezig was. De verzekeringsarts B&B was aanwezig bij de hoorzitting en hij heeft eiser ook lichamelijk en psychisch onderzocht. Hij heeft de rapportage van OCA van eiser ontvangen en die zichtbaar in de heroverweging betrokken. De rechtbank heeft geen tegenstrijdigheden aangetroffen in het rapport van de verzekeringsarts B&B en zijn conclusies vloeien logisch voort uit zijn bevindingen.
Medisch inhoudelijke beoordeling
8. De verzekeringsarts B&B heeft vanwege de spanningsklachten van eiser beperkingen aangenomen in persoonlijk en sociaal functioneren. Hij motiveert goed en inzichtelijk waarom hij geen aanvullende of verdergaande beperkingen vanwege deze klachten aanneemt. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan dat standpunt te twijfelen. Dat Medinello en OCA psychologische hulpverlening essentieel achten, betekent namelijk niet dat er ook sprake is van verdergaande beperkingen. De verzekeringsarts B&B neemt in tegenstelling tot de verzekeringsarts en de eerdere beoordelingen in 2017 geen beperking meer aan voor het werken in een omgeving met stof, rook, gassen of dampen vanwege COPD. Dat staat hem door de volledige heroverweging in bezwaar vrij [1] en hij heeft goed en inzichtelijk gemotiveerd waarom hij op dat aspect geen beperking aanneemt. Voor zover de verzekeringsarts B&B is afgeweken van het verzekeringsgeneeskundig protocol COPD is dat ook voldoende gemotiveerd. Bovendien bieden verzekeringsgeneeskundige protocollen alleen een ondersteuning voor de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming. [2] Uit het verslag van het longonderzoek kan niet worden afgeleid dat het standpunt van de verzekeringsarts B&B onjuist is, want dat longonderzoek heeft meer dan een jaar na 12 april 2019 (de datum waar het in deze zaak over gaat) plaatsgevonden. Verder heeft de verzekeringsarts B&B vanwege de pijnklachten van eiser en het krachtsverlies in zijn benen beperkingen aangenomen op verschillende aspecten van dynamische handelingen en statische houdingen. Hij motiveert goed en inzichtelijk waarom hij minder beperkingen aanneemt dan de verzekeringsarts deed. Het beeld dat de verzekeringsarts B&B van de pijnklachten van eiser schetst, komt overeen met de informatie van Medinello en OCA. Daarom geeft die informatie de rechtbank ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts B&B. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het UWV inconsistent is in zijn beoordelingen. De verzekeringsarts B&B motiveert immers telkens voldoende waarom hij afwijkt van de beoordeling door de verzekeringsarts. Dat eiser in 2017 op bepaalde aspecten beperkt werd geacht en dat de Centrale Raad van Beroep destijds geen aanleiding had om te twijfelen aan de juistheid van een aangenomen beperking, betekent niet dat de verzekeringsarts B&B op die aspecten nog steeds beperkingen moet aannemen. De heupklachten van eiser waren in 2017 immers anders. Eiser werd in november 2017 aan zijn heup geopereerd en de beperkingen werden vastgesteld op basis van de omstandigheden zoals die toen waren. De verzekeringsarts verwachtte op dat moment ook dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden op termijn zouden verbeteren.
De geselecteerde functies
9. De arbeidsdeskundige B&B heeft de functies geselecteerd op basis van de FML. Aan de hand van de gesignaleerde beoordelingspunten heeft hij toegelicht waarom de functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige B&B voldoende gemotiveerd heeft dat de functies van productiemedewerker noodverlichting/montagemedewerker en assembly operator medische disposables binnen de belastbaarheid van eiser passen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aanschaf en het gebruik van een elektro-aangedreven kar in de functie van productiemedewerker niet mogelijk is of dat de werkomgeving van een montagemedewerker niet geschikt is. Het is de rechtbank evenmin gebleken dat eiser geen gebruik kan maken van een in hoogte verstelbare montagetafel of een aangepaste werkstoel. De arbeidsdeskundige B&B heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat de functie van bestelautochauffeur uitzending diners ook geschikt is. Deze functie bestaat voor 30% uit het bezorgen van maaltijdboxen. Bij het laden van de boxen in de auto kan eiser weliswaar hulp krijgen van een collega, maar dat is niet het geval bij het lossen van de boxen. De rechtbank betwijfelt of een trolley dan een geschikte oplossing is. Eiser moet die trolley immers ook met een hand of arm uit de auto halen en uitklappen. Vervolgens moet hij daar met een hand of arm de box op plaatsen als hij de andere hand of arm als steun moet gebruiken. Het komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat dit zonder problemen lukt. Het komt de rechtbank ook niet verantwoord voor de trolley als steun te gebruiken in plaats van een kruk. De rechtbank voorziet ook problemen met traplopen. Eiser kan immers niet gelijktijdig traplopen, een maaltijdbox dragen en een kruk gebruiken of met zich meenemen. De rechtbank ziet kortom te veel knelpunten in deze functie en is er daarom niet van overtuigd dat deze functie geschikt is.

Wat zijn de gevolgen van het oordeel van de rechtbank?

10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Het gebrek kan hersteld worden met een aanvullende motivering of met een nieuwe beslissing op bezwaar als dat nodig is. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV een nader arbeidskundig onderzoek doen naar functies die eiser met zijn beperkingen zou kunnen uitoefenen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen twee weken na verzending van deze uitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van
drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 9 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook CRvB 27 februari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC5486
2.Zie bijvoorbeeld ook CRvB 20 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:491 en 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4495