ECLI:NL:RBOBR:2020:5554

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
19/1690
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in het kader van een geschil tussen een eiser en het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. De eiser, die zich ziek had gemeld met diverse medische klachten waaronder multiple sclerose, stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Het UWV had echter vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid op 22 augustus 2018 53,85% bedroeg, wat resulteerde in een WGA-loonaanvullingsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het UWV voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door het UWV vastgestelde belastbaarheid van de eiser niet onjuist was ingeschat. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende onderbouwing had geleverd voor zijn stelling dat hij meer beperkingen had dan door het UWV was aangenomen. Het verzoek van de eiser om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/1690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: E.A.M. Vervoort-ter Haar).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2018 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 22 augustus 2018 en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
Het door eiser tegen dit beluit gemaakte bezwaar heeft het UWV bij besluit van 16 mei 2019 gegrond verklaard. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 augustus 2018 gewijzigd van 53,3% naar 53,85% en de resterende verdiencapaciteit van
€ 1.014,20 naar € 1.022,38.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het UWV heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nadere reactie ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft gewerkt als automonteur/APK-keurmeester voor ongeveer 40 uur per week. Op 10 augustus 2015 heeft hij zich ziek gemeld met diverse medische klachten waaronder multiple sclerose. Op 17 mei 2017 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Die onderzoeken hebben er toe geleid dat het UWV bij besluit van 10 juli 2017 heeft vastgesteld dat eiser vanaf 7 augustus 2017 (tot 22 augustus 2018) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 52,54%. Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het UWV bij besluit van 24 januari 2018 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53,3%. De hoogte en duur van de uitkering zijn niet gewijzigd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dat beroep (SHE 18/563) heeft de rechtbank ongegrond verklaard met zijn uitspraak van 23 januari 2019. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Deze procedure loopt nog.
2. In deze zaak gaat het om de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 22 augustus 2018.
3. Volgens het UWV bedraagt de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op die datum 53,85%.
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid op een te laag percentage heeft vastgesteld. Het UWV heeft volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met zijn beperkingen, waarvan met name zijn beperkingen als gevolg van Multiple Sclerose en die als gevolg van het Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Eiser vindt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Volgens eiser moeten op grond van het rapport van Apanta van 6 februari 2019 extra beperkingen worden aangenomen. Zo kan eiser omdat hij detailgericht en perfectionistisch is geen werk verrichten met een hoog handelingstempo of waarin een productieaantal moet worden gehaald. Ook is eiser beperkt ten aanzien van storingen/onderbrekingen en het uiten van de eigen gevoelens. Eiser kan wat er tegen hem wordt gezegd letterlijk nemen waardoor hij moeite heeft met communicatie. Eiser is bovendien rigide in zijn denken en kan boos overkomen terwijl hij dat niet is. Eiser is niet geïnteresseerd in de emotie van anderen en past zijn reactie daar dan ook niet op aan. Eiser is beperkt ten aanzien van omgevingsgeluiden en kan daardoor niet in lawaaierige ruimtes (zoals productiehallen en kantoortuinen) werken. Ook heeft het UWV onvoldoende rekening gehouden met zijn visusklachten. Uitgaande van verdergaande dan door het UWV aangenomen beperkingen heeft eiser ook een aantal arbeidskundige gronden aangevoerd tegen de geduide functies.
5. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts (B&B). Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts (B&B) geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts (B&B) heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie.
6. De rechtbank acht het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig. Daarbij acht zij van belang dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, eiser heeft gezien op het spreekuur van 25 oktober 2018, een anamnese heeft afgenomen en hem geestelijk heeft onderzocht. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B eveneens het dossier bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts B&B kennis genomen van het rapport van Apanta en in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiser onjuist heeft ingeschat. Het UWV is bekend met de klachten van eiser. Volgens de primaire arts zijn er ten aanzien van de multiple sclerose geen aanwijzingen om af te wijken van de functionele mogelijkhedenlijst (fml) van 13 juni 2018. In deze fml zijn daarvoor beperkingen aangenomen ten aanzien van deadlines, productiepieken, verhoogd persoonlijk risico, gezichtsvermogen, werken in hitte en fysieke belasting van armen en benen. Ook is in deze fml een urenbeperking tot ongeveer vier uur per dag en ongeveer 20 uur per week opgenomen. Volgens de verzekeringsarts B&B kan ten aanzien van de multiple sclerose niet worden onderbouwd dat er sprake is van meer beperkingen dan (door de primaire arts) in de fml zijn aangenomen. Ook de neuroloog geeft in 2016 aan dat na het starten van de medicatie de multiple sclerose stabiel is en niet meer actief. Ook bij later verricht beeldvormend onderzoek is niet gebleken van een ander toestandsbeeld. Ook is na 2016 geen sprake van andere medische feiten. Omdat de behandeling niet is veranderd gaat de verzekeringsarts B&B er van uit dat dit nog steeds aan de orde is. Met de vermoeidheidsklachten is voldoende rekening gehouden bij het vaststellen van de mentale en fysieke beperkingen en door een urenbeperking van 4 uur per dag aan te nemen. Eiser is geschikt bevonden voor licht werk voor halve dagen. Dit is volgens de verzekeringsarts B&B bij een diagnose van stabiele multiple sclerose met één keer per maand een medicatietoediening ruim voldoende en passend te achten.
8. In de brief van verzekeringsarts E.C. van der Eijk van Triage van 23 juli 2018 heeft de verzekeringsarts B&B geen aanleiding gezien de duurbelastbaarheid aan te passen naar 2 keer 2 uur per dag in plaats van 4 uur per dag. De rechtbank acht de daarvoor in de rapportage van 5 oktober 2018 door de verzekeringsarts B&B gegeven toelichting niet onjuist.
9. In bezwaar heeft eiser het rapport van Apanta van 6 februari 2019 overgelegd. Op grond van de informatie van Apanta is bij de verzekeringsarts B&B nieuw inzicht ontstaan over de problematiek van eiser die voortkomt uit de ASS en heeft hij aanleiding gezien de beperkingen van eiser verder aan te scherpen. Uit het rapport van Apanta blijkt volgens de verzekeringsarts B&B dat sprake is van een autismespectrumstoornis zonder verstandelijke beperking, met een niveau 2 (mild) als mate van ernst voor de sociale communicatie en voor beperkt repetitief gedrag. Aanvullend wordt aangegeven dat eiser moeite heeft met empathie, zich inleven in anderen, de wederkerigheid in de non-verbale communicatie en in sociale relaties. Volgens de verzekeringsarts B&B is het op sociaal niveau plausibel dat er bij eiser sprake is van milde aanvullende beperkingen, waarbij vooral een stuk sociale omstandigheid en onvaardigheid aan de orde zijn. Volgens de verzekeringsarts B&B kan worden gesteld dat deze aanvullende beperkingen ook al aanwezig waren en golden per datum in geding, augustus 2018. Dit past ook bij de beschreven indruk bij het spreekuur van augustus 2018. In de fml heeft dat er toe geleid dat de verzekeringsarts B&B een aantal extra beperkingen heeft opgenomen ten aanzien van verminderde flexibiliteit en het niet kunnen omgaan met deadlines. Ook is op sociaal functioneren een beperking aangegeven op het omgaan met conflicten, voor intensieve samenwerking en voor een bovennormaal hanteren van emotionele problemen van anderen. Dit heeft te maken met beperkte wederkerigheid en verminderde sociale handigheid. Onder aspect 2.12 wordt gesteld dat er om dezelfde reden een lichte beperking is ten aanzien van het werken met patiënten en klanten, dan wel veelvuldig met directe collega’s.
10. Ook in beroep heeft eiser het rapport van Apanta van 6 februari 2019 overgelegd maar geeft dit de verzekeringsarts B&B geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts B&B is in de rapportage van de verzekeringsarts van 2018 voor het eerste melding gemaakt van diverse aspecten in het gedrag van eiser, wat mogelijk zou kunnen wijzen op autistiform gedrag. Deze kenmerken staan ook uitvoerig beschreven in die rapportage, zonder dat hiervoor in de fml verder aanvullende beperkingen zijn aangegeven. Uit het recente verslag van Apenta wordt duidelijk dat de diagnose autistiforme stoornis inmiddels wel is gesteld, met een ernstgraad van 2. Er zijn drie graden van ernst: 1 is licht, 2 is mild en 3 is ernstig. Het UWV kent het rapport van Apanta en heeft hier tijdens de bezwaarschriftprocedure rekening mee gehouden. Het UWV heeft toen in het rapport aanleiding gezien de belastbaarheid van eiser aan te passen. De verzekeringsarts B&B heeft de fml nagenoeg op dezelfde punten aangepast als door eiser nu in beroep is aangevoerd.
11. De rechtbank is van oordeel dat de wijziging van de belastbaarheid van eiser op grond van de met het rapport geobjectiveerde ASS berust op zorgvuldig onderzoek en is naar behoren gemotiveerd. De rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat het UWV de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat.
12. Ook in wat eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding verdergaande beperkingen aan te nemen. Dat geldt dus ook voor de door eiser op de zitting gedane verwijzing naar het rapport van 22 mei 2018 van de door hem ingeschakelde medisch adviseur/verzekeringsarts E.C. van der Eijk. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien daarvan tot een andere beoordeling te komen dan zij heeft gedaan in haar (onder 1. genoemde) uitspraak van 23 januari 2019.
13. Ten aanzien van de geclaimde verdergaande beperkingen van onder andere de visus overweegt de rechtbank dat deze niet zijn geobjectiveerd. Dat geldt ook voor de stelling van eiser dat de samenloop van zijn lichamelijke en psychische klachten tot het aannemen van meer of verdergaande beperkingen zou moeten leiden. Er is daarom geen medische grond om hiervoor verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank wijst er nog op dat in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling beperkingen in beginsel slechts kunnen worden aangenomen als daaraan een medisch geobjectiveerde aandoening ten grondslag ligt. Klachten en beperkingen die objectief medisch niet aantoonbaar zijn, zijn in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium onvoldoende om twijfel op te roepen aan de juistheid van de ten aanzien van eiser vastgestelde belastbaarheid (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1717). Bij een beoordeling van de aanspraken op een WIA-uitkering is daarbij de eigen opvatting van een betrokkene over de ervaren beperkingen niet doorslaggevend.
14. Eiser heeft de rechtbank op de zitting verzocht een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de daarvoor benodigde twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV ontbreekt.
15. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiser niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige B&B heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien. De mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de theoretische verdiencapaciteit bedraagt 53,85%.
16. De arbeidsdeskundige B&B is uit navraag bij de arbeidskundig analist gebleken dat het arbeidspatroon van de functies productiemedewerker metaalbewerkingen (sbc code 264122) en administratief ondersteunend medewerker (sbc code 31500) niet zo strikt is zoals dat is opgenomen in de beschrijving van de functies. De uren kunnen naar eigen inzicht worden ingevuld. Beide functies kunnen zowel 4 dagen per week gedurende 5 uur per dag als 5 dagen per week gedurende 4 uur per dag worden verricht. Aangezien eiser vier uur per dag kan werken zijn beide functies voor wat betreft het arbeidspatroon passend. De rechtbank ziet geen aanleiding aan juistheid van de toelichting van de arbeidsdeskundige B&B te twijfelen. De beroepsgrond van eiser dat deze functies niet geschikt zijn omdat het aantal uren per dag dat eiser mag werken in deze functies wordt overschreden slaagt niet.
17. De overige gronden die eiser heeft aangevoerd tegen de arbeidsdeskundige beoordeling gaan uit van door eiser voorgestane, maar door de verzekeringsarts B&B niet aangenomen, verdergaande medische beperkingen. Deze gronden slagen daarom niet.
18. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. Evenmin bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 11 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.