ECLI:NL:RBOBR:2020:5702
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een belastinggeschil
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Sint-Michielsgestel. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Vrolijk, betwistte de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 301.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 250.000. De rechtbank heeft de procedure gestart na een bezwaar dat de eiser had ingediend tegen de WOZ-beschikking van 28 februari 2019, waarin de waarde van de woning was vastgesteld.
De rechtbank heeft de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om de WOZ-beschikking vast te stellen ambtshalve getoetst en geen aanleiding gevonden om aan de bevoegdheid van de heffingsambtenaar, G.J. Bruggeling, te twijfelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport, waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de gekozen vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de eiser en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de relevante waardebepalende elementen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de eiser zijn stelling dat de waarde van de woning op € 250.000 dient te worden vastgesteld niet had onderbouwd met een taxatierapport of andere bewijsstukken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 301.000 niet te hoog was. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.