ECLI:NL:RBOBR:2020:6016

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
20/980
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WW-uitkering en gezagsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de toekenning van een WW-uitkering. Eiseres, die sinds 1 januari 2013 werkzaam was voor [bedrijf], had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van haar arbeidsovereenkomst per 1 juli 2019. Het UWV had echter besloten dat eiseres niet in aanmerking kwam voor de uitkering, omdat er volgens hen geen gezagsverhouding bestond tussen eiseres en de Holding, waar zij werkzaam was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf de oprichting van het bedrijf in 1999 in dienst was en dat er een gezagsverhouding bestond, ondanks het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had geconcludeerd dat er geen gezagsverhouding was, en dat eiseres recht had op een WW-uitkering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV, herstelde de situatie zoals deze was voor het primaire besluit en kende eiseres de WW-uitkering toe met terugwerkende kracht tot 1 juli 2019. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.P. Poelman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV medegedeeld dat eiseres per 1 juli 2019 niet in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Het bedrijf [bedrijf] (hierna aangeduid met de huidige naam: [bedrijf] ) opgericht op 1 juli 1999, houdt zich bezig met de verhuur en plaatsing van noodstroomvoorzieningen. Eiseres was vanaf de oprichting van het bedrijf per 1 juli 1999 voor onbepaalde tijd 40 uur per week in dienst van [bedrijf] Zij was volgens de arbeidsovereenkomst ‘belast met het bestuur’. In 2000 is eiseres in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam] (hierna: [naam] ). Tot 2003 bezat eiseres tezamen met haar echtgenoot [naam] 100% van de aandelen in [bedrijf] . In 2003 is [bedrijf] opgericht (hierna: de Holding), alsmede de Stichting Administratiekantoor [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). De aandelen van [bedrijf] werden aan [bedrijf] overgedragen. [bedrijf] werd bestuurd door [bedrijf] . De in 1999 afgesloten arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [bedrijf] is per 30 juni 2007 ontbonden. Vanaf 1 juli 2007 is eiseres als zelfstandige gaan werken en verzorgde zij in opdracht de administratie voor diverse bedrijven, waaronder [bedrijf] .
1.2
Op 1 januari 2013 is eiseres (weer) in dienst van [bedrijf] getreden. Er is toen geen schriftelijke arbeidsovereenkomst opgemaakt. Per 1 juli 2013 werd zij verloond door de Holding. Op zeker moment zijn het huwelijk en de verstandhouding tussen eiseres en [naam] verslechterd. In juli 2017 is de echtscheiding aangevraagd en in mei 2018 is eiseres op non-actief gesteld met behoud van salaris. In maart 2019 heeft de Holding bij de kantonrechter een ontbindingsverzoek ter zake van de arbeidsovereenkomst met eiseres ingediend. Uiteindelijk is de arbeidsovereenkomst middels een vaststellingsovereenkomst beëindigd per 1 juli 2019.
1.3
Op 24 juli 2019 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
Het geschil
2.1
Het UWV stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat eiseres niet kan worden aangemerkt als werknemer van de Holding, omdat geen sprake was van een gezagsverhouding. Uit diverse stukken blijkt immers dat eiseres geen enkel gezag accepteerde. Het UWV baseert zijn standpunt blijkens het bestreden besluit in het bijzonder op een door [naam] – senior salarisadviseur bij Kalb Accountants – ten behoeve van de beoordeling van de verzekeringsplicht van eiseres opgesteld en door [naam] geaccordeerd schriftelijk verslag van 2 oktober 2019 en de daarbij gevoegde bijlagen.
2.2
Eiseres stelt, samengevat, dat wel sprake was van een gezagsverhouding. Zij verrichte de werkzaamheden die bij haar functie als managementassistente behoorden, maar voerde ook meer en zwaardere taken uit op het gebied van het management. Zij had geen tekenbevoegdheid en [naam] gaf aanwijzingen ten aanzien van de prioritering van de door eiseres uit te voeren werkzaamheden. Daarbij wijst eiseres erop dat de Holding ter zake van de arbeidsovereenkomst tussen de Holding en eiseres een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter heeft ingediend en dat er (in plaats daarvan) een vaststellingsovereenkomst is afgesloten. Daarmee heeft de Holding onmiskenbaar erkend dat sprake was van een arbeidsovereenkomst, aldus eiseres.
Juridisch kader
3.1
In artikel 3, eerste lid, van de WW is als werknemer gedefinieerd de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
3.2
Ingevolge vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van:
een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid;
een gezagsverhouding;
en een verplichting tot het betalen van loon [1] .
Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende
rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [2]
3.3
Niet kan in zijn algemeenheid worden verondersteld dat er van een gezagsverhouding in de arbeidsrelatie tussen (ex-)echtgenoten geen sprake zal zijn. Dit dient in een concreet geval met inachtneming van alle voor het wel of niet aannemen van gezag relevante omstandigheden worden beoordeeld. Ook bij een dergelijke arbeidsverhouding geldt als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding of gezegd kan worden dat degene die de arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. De familierelatie is wel een element dat mede betrokken dient te worden in de beoordeling zoals die hiervoor onder 3.2 is weergegeven. [3]
3.4
Voorts is voor het bestaan van een gezagsverhouding niet bepalend of in de praktijk opdrachten worden gegeven, maar of gezegd kan worden dat degene die de arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. Met het bestaan van deze bevoegdheid is niet in tegenspraak dat in de praktijk geen of weinig opdrachten en instructies worden gegeven, omdat degene die het werk doet weet wat er van hem wordt verwacht en de werkzaamheden naar behoren uitvoert, zodat bijsturing niet of beperkt nodig is. [4]
Beoordeling
4.1
Omdat eiseres een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering, ligt het in beginsel op haar weg om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat zij recht heeft op een WW-uitkering. Eiseres dient daarvoor aannemelijk te maken dat er een privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond tussen haar en de Holding.
4.2
Voorop wordt gesteld dat het enkele feit dat een schriftelijke arbeidsovereenkomst ontbreekt en geen verzekeringspremies zijn afgedragen, zoals in dit geval, niet aan het aannemen van een arbeidsovereenkomst in de weg staat. Daarbij is van belang dat vaststaat dat eiseres met ingang van 1 januari 2013 werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] en dat zij daarvoor loon ontving, eerst van [bedrijf] en vanaf 1 juli 2013 van de Holding. Nu er geen schriftelijk arbeidsovereenkomst is afgesloten waarin wezenlijke onderdelen als functie-inhoud, loon, werktijden en vakantie zijn geregeld, zijn de te beantwoorden vragen deze:
is het, ondanks dat een schriftelijke arbeidsovereenkomst ontbreekt, aannemelijk dat tussen eiseres en de Holding een gezagsverhouding bestond; en
maken de omstandigheden waaronder eiseres de werkzaamheden heeft verricht dat er sprake is van een dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de WW.
4.3
De rechtbank stelt verder voorop dat vaststaat dat het [bedrijf] en eiseres in 2012 voor ogen heeft gestaan per 1 januari 2013 een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Dit wordt door de Holding ook niet betwist en dat de Holding in 2019 nog steeds van het bestaan van een arbeidsovereenkomst uitging volgt ook ontegenzeggelijk uit het door de Holding in maart 2019 ingediende ontbindingsverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met eiseres waarin de Holding consequent wordt aangeduid met ‘werkgever’ en eiseres als ‘werknemer’.
4.4
De vraag is dus of, ondanks het aangaan van een arbeidsovereenkomst, de wijze van uitvoering van de wederzijdse rechten en plichten zodanig is geweest dat op zeker moment niet langer van een arbeidsovereenkomst kon worden gesproken. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Zij overweegt daartoe het volgende.
5. Een gezagsverhouding is aanwezig wanneer de opdrachtgever het recht heeft in meer of mindere mate aanwijzingen te geven met betrekking tot de inhoud van de werkzaamheden en de wijze van uitvoering daarvan, en degene die de arbeid verricht gehouden is die aanwijzingen op te volgen. Volgens vaste jurisprudentie van de HR (bijvoorbeeld het in voetnoot 2 bedoelde arrest van de HR van 25 maart 2011) is het voldoende dat de gezagsverhouding rechtens bestaat en is het niet vereist dat feitelijk ook gezag wordt uitgeoefend.
6.1
De rechtbank overweegt allereerst het volgende. Het UWV heeft, nadat geconstateerd was dat er geen premies voor de werknemersverzekeringen waren betaald voor eiseres door de Holding, een zogeheten ‘Vragenformulier werknemer’ opgestuurd naar eiseres en een ‘Vragenformulier werkgever’ naar de Holding in het kader van een onderzoek naar de verzekeringsplicht. Het Vragenformulier werkgever is blijkens de ondertekening op 9 augustus 2019 ingevuld door de salarisadviseur van [bedrijf] , [naam] . Naar aanleiding van de ingevulde vragenlijsten heeft het UWV bij brief van 26 augustus 2019 een negental vragen voorgelegd aan de [bedrijf] . De rechtbank begrijpt dat [naam] deze vragen met zijn in rechtsoverweging 2.1 reeds genoemde verslag van 2 oktober 2019 heeft willen beantwoorden. In dat verslag verhaalt [naam] zeer gedetailleerd over de historie van [bedrijf] . Voorts vermeldt hij, onder het kopje “
Bijzonderheden/kenmerken [eiseres]”, feiten en meningen over eiseres en haar karakter, werkhouding, vermeende uitspraken en acties in de scheidingsprocedure. Ter onderbouwing van dit alles heeft [naam] een aantal bijlagen bij zijn verslag gevoegd, onder meer diverse niet-geanonimiseerde verslagen van functioneringsgesprekken met werknemers [bedrijf] en, volgens [naam] met toestemming van de heer [naam] , “
Info uit stukken scheidingsprocedure”. Dit alles blijkbaar met de bedoeling het UWV ervan te overtuigen dat eiseres, ten aanzien van wie door de Holding in maart 2019 nog een ‘Verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst’ was ingediend, niet als werkneemster in de zin van de WW aangemerkt diende te worden. In zijn “
Slotopmerkingen” concludeert [naam] dan ook dat er (in hoofdletters)
geen sprake was van een gezagsverhouding”en dat, indien het UWV niettemin zou besluiten aan eiseres een WW-uitkering toe te kennen en de premie werknemersverzekeringen dan alsnog bij de Holding zou invorderen, de Holding daartegen dan zeker bezwaar en beroep zou aantekenen.
6.2
Nog daargelaten de vraag of het gepast en oorbaar was dat [naam] , uitsluitend ter onderbouwing van zijn karakterschets van eiseres, niet-geanonimiseerde functioneringsgespreksverslagen en stukken uit de echtscheidingsprocedure heeft overgelegd, getuigt dit verslag naar het oordeel van de rechtbank ook niet bepaald van de zakelijkheid en objectiviteit die hij zichzelf daarin toedicht. De rechtbank hecht dan ook in mindere mate dan het UWV aan wat er door [naam] in dat verslag is aangegeven over de arbeidsrelatie tussen eiseres en de Holding.
7. De rechtbank zal, dit overwogen hebbende, in het hiernavolgende op de inhoudelijk argumenten van het UWV ingaan.
8.1
Het UWV stelt dat er, omdat eiseres op het ‘vragenformulier werknemer’ heeft aangegeven dat van haar werd verwacht dat zij elke dag de werkzaamheden op kantoor afrondde en dat zij, wanneer [naam] afwezig was, de dagelijkse leiding had, veeleer sprake was van een ‘resultaatsverplichting’ dan van een inspanningsverplichting hetgeen volgens het UWV, zo begrijpt de rechtbank, wijst op het ontbreken van een gezagsverhouding.
8.2
De rechtbank volgt dit niet. Dat het werk van eiseres ‘leidinggevende’ aspecten bevatte en dat zij na de werkdag het kantoor afsloot betekent niet dat zij niet is aan te merken als werknemer in de zin van artikel 3 van de WW. Leidinggeven is naar het oordeel van de rechtbank juist veeleer een inspannings- dan een resultaatsverplichting, nu met enkel leidinggeven het beoogde bedrijfsresultaat (winst maken met het leveren van noodstroomvoorzieningen) niet gegarandeerd kan worden.
8.3
Hierbij betrekt de rechtbank tevens dat bij de beoordeling of aan het element gezagsverhouding is voldaan, mede van betekenis is dat de positie die eiseres bekleedde binnen het bedrijf, ondanks dat die leidinggevende aspecten bevatte, lager was dan die van haar ex-echtgenoot. Dit blijkt onder meer uit het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van 20 maart 2019. Daarin is vermeld dat de ex-echtgenoot van eiseres, [naam] , vanaf 2003 zelfstandig en enig bestuurder zou zijn en dat sindsdien ook altijd overeenkomstig is gehandeld door partijen. Eiseres heeft sindsdien geen eigendom of zeggenschap meer gehad in de onderneming(en) van [naam] [5] .
9.1
Het UWV heeft verder gesteld dat is gebleken dat er met eiseres geen functioneringsgesprekken werden gevoerd. Eiseres beoordeelde zelf de kwaliteit en voortgang van haar werkzaamheden. Zij verschilde daarin van het overige personeel, waarmee wel degelijk functioneringsgesprekken werden gevoerd en die ook ter verantwoording werden geroepen over hun werkwijze.
9.2
Dit volgt de rechtbank evenmin. De omstandigheid dat er geen functioneringsgesprekken werden gevoerd, maakt niet dat er geen controle op de werkzaamheden van eiseres kon plaatsvinden.
Haar ex-echtgenoot was immers bevoegd om, als eiseres haar werkzaamheden niet naar behoren verrichtte, aanwijzingen te geven en beslissingen te nemen. Dat blijkt alleen al uit het feit dat eiseres medio 2018 op non-actief is gezet met behoud van salaris en uit het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van 20 maart 2019.
10.1
Verder heeft het UWV het standpunt dat eiseres niet als werknemer in de zin van de WW aan te merken is gebaseerd op de omstandigheid (i) dat eiseres kennelijk zelf haar werktijden kon bepalen en (ii) dat eiseres een duidelijk hogere beloning ontving dan een managementassistente normaal gesproken krijgt.
10.2
Dat eiseres zelf haar werktijden kon bepalen is wellicht een aanwijzing voor het niet bestaan van een gezagsverhouding maar ook dit gegeven wettigt naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf nog niet de conclusie dat tussen eiseres en de Holding een gezagsverhouding ontbrak. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiseres ter zitting heeft toegelicht dat zij na de geboorte van haar zoon in de periode van 1 juli 2007 tot 1 januari 2013 als zelfstandige veel thuis heeft gewerkt (en daar dan ook over een volledig ingerichte werkplek beschikte) en dat zij bij de hernieuwde indiensttreding bij [bedrijf] , nadat haar (en [naam] ) zoon de schoolleeftijd had bereikt, haar werktijden heeft aangepast aan zijn schooltijden. Een dergelijke gang van zaken komt de rechtbank niet vreemd of anderszins ongepast voor binnen een arbeidsovereenkomst.
10.3
Hetzelfde geldt voor de hoogte van de beloning. Eiseres heeft aangegeven dat zij meer en zwaardere taken verrichte dan een managementassistent normaliter verricht. Dat is niet weersproken door de Holding. Daarbij blijkt uit de stukken niet dat eiseres zelf de hoogte van haar salaris heeft bepaald. Ter zitting heeft eiseres te kennen gegeven dat de verloning buiten haar om geschiedde en per 1 juli 2013 zonder haar medeweten door de Holding is overgenomen van [bedrijf] . Ook dat er geen premies voor de werknemersverzekeringen zijn afgedragen is een keuze is geweest van de Holding, die de premies immers diende af te dragen. De ‘snippy’ uit een mailwisseling in september 2012 over de verloning van eiseres die [naam] bij zijn verslag van 2 oktober 2019 heeft gevoegd maakt dit niet anders omdat, voor zover al iets op te maken is uit slechts een - door [naam] gekozen - ‘snippy’, hieruit hooguit blijkt dat eiseres advies aan [naam] heeft gevraagd ter zake van de wijze waarop zij verloond zou worden en dat zij die adviezen voorlegde aan [naam] . Er blijkt geenszins uit dat, zoals door [naam] wordt gesuggereerd, eiseres destijds zelf gekozen heeft voor het niet afdragen van premies werknemersverzekeringen en, nadat zij het eerste halfjaar van 2013 net zoals alle andere werknemers van het bedrijf was verloond door [bedrijf] , er zelf voor gekozen zou hebben door de Holding te worden verloond.
11. Op basis van al hetgeen hiervoor is overwogen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de Holding (in de persoon van [naam] ) bevoegd was in meer of mindere mate aanwijzingen te geven met betrekking tot de inhoud van de werkzaamheden van eiseres en de wijze van uitvoering daarvan, en dat eiseres in feite gehouden was die aanwijzingen op te volgen. Indien en voor zover gezegd zou kunnen worden dat eiseres geen gezag accepteerde doet dat naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat de Holding wel bevoegd was gezag over haar uit te oefenen. Dit betekent dat het UWV ten onrechte heeft besloten dat geen sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en de Holding waarvan haar ex-echtgenoot enig bestuurder en aandeelhouder is. Omdat er wel sprake was van een gezagsverhouding en tevens vaststaat dat eiseres werkzaamheden verrichte voor de Holding en daarvoor loon ontving is aan de in rechtsoverweging 3.2 genoemde voorwaarden voldaan voor het aannemelijk achten van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst. Daar doet de door het UWV in verweer overgelegde Polis administratie niet aan af.
Conclusie
12. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, herroept het primaire besluit, bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten en dat het UWV aan eiseres met ingang van 1 juli 2019 een WW‑uitkering zal toekennen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank tevens dat het UWV de door eiseres gemaakte proceskosten moet vergoeden. Die kosten worden begroot op € 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet het UWV de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
14. Tevens dient het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.100,-;
  • draagt het UWV op het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 4 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785).
2.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Hoge Raad (HR) van 25 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP3887) en 17 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU8926)
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1759)
4.zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 9 augustus 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2799)
5.pagina 4, eerste alinea, van het Verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst d.d. 20 maart 2019