ECLI:NL:RBOBR:2020:6103

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
20/1091
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jaarafrekening bijdrage Zorgverzekeringswet voor meeverzekerde gezinsleden in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het CAK over de jaarafrekening voor de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor de gezinsleden van de eiser. De eiser, die sinds 2002 een pensioen ontvangt op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW), heeft in het verleden in Luxemburg gewoond en daar twee kinderen gekregen. Deze kinderen zijn in 2007 in een gezinsvervangend tehuis geplaatst en wonen nog steeds in Luxemburg. De eiser heeft in 2016 zijn woonplaats weer in Nederland gevestigd. Het CAK heeft de jaarafrekening voor de bijdrage Zvw voor de kinderen vastgesteld op € 2.011,34 en het bezwaar van de eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft overwogen dat de wetgeving van het woonland van de kinderen, in dit geval Luxemburg, bepaalt wie als gezinslid wordt aangemerkt. De Luxemburgse Caisse Nationale de Santé (CNS) heeft de kinderen als meeverzekerde gezinsleden aangemerkt, wat betekent dat zij recht hebben op medische zorg in Luxemburg ten laste van Nederland. De eiser heeft aangevoerd dat zijn kinderen niet als gezinsleden kunnen worden aangemerkt omdat zij ouder zijn dan 18 jaar en al sinds 2007 in een gezinsvervangend tehuis wonen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de kinderen op basis van de S073-formulieren nog steeds als gezinsleden van de eiser moeten worden aangemerkt, ongeacht hun feitelijke woonsituatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het CAK terecht een bijdrage voor de Zvw heeft opgelegd aan de eiser voor het zorgjaar 2020. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1091

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser
en
CAK, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve jaarafrekening voor de bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2020 voor de gezinsleden [naam 1] en [naam 2] vastgesteld op € 2.011,34.
Bij besluit van 4 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1. Eiser, geboren in [geboortedag 1] ontvangt vanaf 2002 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Hij heeft een periode in Luxemburg gewoond en daar twee kinderen gekregen, [naam 1] [geboortedatum] ) en [naam 2] ( [geboortedatum] . In 2007 zijn beide kinderen op basis van een rechterlijk vonnis in een gezinsvervangend tehuis geplaatst. Met de moeder van deze kinderen is eiser nooit getrouwd. Sinds oktober 2016 woont eiser (weer) in Nederland. [naam 1] en [naam 2] wonen nog steeds in Luxemburg. [naam 1] woont sedert enige tijd zelfstandig.
Het geschil
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [naam 1] en [naam 2] als met eiser meeverzekerde gezinsleden moeten worden aangemerkt. Uit artikel 1, aanhef en onder i, van de Verordening (EG) nr. 883/2004 (de Verordening) volgt dat de wetgeving van het woonland van de kinderen - in dit geval Luxemburg - bepaalt wie als gezinslid wordt aangemerkt. Uit de formulieren S073 van 4 mei 2017 van de Luxemburgse Caisse Nationale de Santé (CNS) blijkt dat de CNS [naam 1] en [naam 2] als met eiser meeverzekerde gezinsleden heeft aangemerkt. Daaruit volgt dat zij recht hebben op medische zorg in Luxemburg ten laste van Nederland. Verweerder stelt dat eiser in verband hiermee op grond van artikel 69 van de Zvw en artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering (de Regeling) bijdrageplichtig is.
3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn kinderen niet als gezinslid van hem kunnen worden aangemerkt. Zij zijn ouder dan 18 jaar en wonen al sinds 2007 in een gezinsvervangend tehuis. Zij maken dus sinds 2007 geen deel meer uit van zijn gezin en zijn daarom sindsdien ook niet meer aan te merken als gezinsleden van eiser. De kinderbijslag uit Nederland wordt sinds 2007 overgemaakt naar dat tehuis. Eiser beschikt over onvoldoende middelen om de premies voor zijn kinderen te betalen. Hij heeft dat tot nu toe wel altijd gedaan maar onder protest en dankzij de financiële hulp van zijn oudere in België woonachtige kinderen. Pas nu en nadat hij meerdere procedures heeft gevoerd, heeft eiser kennis gekregen van de S073-formulieren die dateren van 4 mei 2017. Verweerder had de actualiteit van die formulieren moeten toetsen.
Eiser wijst op een arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) van 26 maart 2019 [1] , waarin het Hof geoordeeld heeft dat uit de enkele erkenning van de betrokken vader dat zijn op 1 juni 2011 achttien jaar - dus volwassen - geworden zoon bij hem, de vader, op de polis heeft gestaan geen, al dan niet stilzwijgende, toestemming voor de bijschrijving kan worden afgeleid. Bovendien kan uit deze erkenning ook geen grondslag voor een betalingsverplichting aan de zijde van de vader voor de verzekeringspremies van zijn zoon worden afgeleid.
4. Verweerder stelt dat hij zijn administratie alleen kan aanpassen als CNS schriftelijk verklaart dat de medeverzekering van de kinderen van eiser niet juist is. Inzake een eerder besluit van 7 mei 2019 heeft verweerder eiser de gelegenheid gegeven om contact op te nemen met de CNS en deze om een verklaring te vragen om deze kinderen niet meer aan te merken als medeverzekerden. Een dergelijke verklaring heeft verweerder niet van eiser of van CNS ontvangen.
5. Tussen partijen is in geschil of verweerder op grond van artikel 69 van de Zvw en artikel 6.3.1 van de Regeling zorgverzekering, in samenhang met artikel 30 van de Verordening een bijdrage voor zijn volwassen, in Luxemburg wonende kinderen [naam 1] en [naam 2] heeft mogen opleggen aan eiser over het zorgjaar 2020, op de grond dat deze kinderen ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de Verordening gezinsleden zijn van eiser.
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Zvw, melden zich in het buitenland wonende personen die met toepassing van een verordening van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het CAK aan.
7. Ingevolge het tweede lid van artikel 69 van de Zvw, zijn de in het eerste lid bedoelde personen een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor een bij die regeling te bepalen gedeelte, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
8. Ingevolge artikel 6.3.1, eerste lid, van de Regeling wordt de door een persoon, bedoeld in artikel 69 van de Zvw, verschuldigde bijdrage berekend door de grondslag van de bijdrage te vermenigvuldigen met het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekering in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
9. Artikel 26 van de Verordening gaat over gezinsleden die in een andere lidstaat wonen dan die waar de pensioengerechtigde woont. Daarin is bepaald:
Gezinsleden van een persoon die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten, hebben, mits zij in een andere lidstaat wonen dan de pensioengerechtigde, recht op verstrekkingen van het orgaan van hun woonplaats, overeenkomstig de bepalingen van de door dit orgaan toegepaste wetgeving, voor zover de pensioengerechtigde recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van een lidstaat. De kosten zijn voor rekening van het bevoegde orgaan dat verantwoordelijk is voor de aan de pensioengerechtigde in de lidstaat van zijn woonplaats verleende verstrekkingen.
10. In artikel 1, aanhef en onder i) van de Verordening wordt onder "gezinslid" verstaan:
i. i) een ieder die als gezinslid wordt aangemerkt of erkend of als huisgenoot wordt aangeduid door de wetgeving krachtens welke de prestaties worden verleend;
ii) wat betreft verstrekkingen overeenkomstig titel III, hoofdstuk 1 inzake prestaties bij ziekte, en moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen, een ieder die als gezinslid wordt aangemerkt of erkend dan wel als huisgenoot wordt aangemerkt krachtens de wetgeving van de lidstaat waar de betrokkene woont.
Beoordeling
11. De CNS heeft als het bevoegde orgaan van de woonplaats van de kinderen van eiser, [naam 1] en [naam 2] , op de twee formulieren S073 van 4 mei 2017 per 1 oktober 2016 als verdragsgerechtigde meeverzekerde gezinsleden ingeschreven. Gelet op artikel 1, aanhef en onder i, van de Verordening is daarmee bevestigd dat zij als gezinsleden van eiser vanaf 1 oktober 2016 in Luxemburg recht hadden op verstrekkingen volgens de Luxemburgse wetgeving ten laste van Nederland. Ter zitting is gebleken dat [naam 2] op zeker moment inderdaad ten laste van Nederland medische behandeling heeft ontvangen in Duitsland. Uit de S073 formulieren blijkt niet dat de medeverzekering van [naam 1] en [naam 2] op enig moment is beëindigd.
12. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 29 mei 2020 [2] in rechtsoverweging 4.3.2 geoordeeld dat, zolang een door een orgaan van een lidstaat afgegeven verklaring niet is ingetrokken of ongeldig is verklaard, het bevoegde orgaan van een andere lidstaat met dit formulier rekening moet houden. Vergelijk in die zin de uitspraak van de CRvB van 30 juni 2010 [3] .
13. Aangezien de S073-formulieren niet zijn ingetrokken of ongeldig zijn verklaard moest verweerder ervan uitgaan dat de twee kinderen van eiser nog steeds als verdragsgerechtigde meeverzekerde gezinsleden van eiser waren aangemerkt. Dat de kinderen al dertien jaar niet feitelijk meer deel uitmaken van eisers gezin, maakt dit niet anders.
14. Eiser heeft ook geen stukken ingebracht waarmee is aangetoond dat Luxemburg is uitgegaan van onjuiste gegevens over de rechtspositie van de kinderen of dat zij een eigen recht hebben op zorg op grond van Luxemburgs recht. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de S073 formulieren. Voor verweerder bestond daarom geen aanleiding om de verzekeringsinstelling in Luxemburg te verzoeken een onderzoek te doen naar de juistheid van de stelling van eiser dat zijn kinderen niet meer met hem zijn meeverzekerd. Dat de kinderen ouder zijn dan 18 jaar is in dit verband niet relevant. Het arrest van het Hof van 26 maart 2019 heeft geen betrekking op het vaststellen van een buitenlandbijdrage. De verdragsrechtelijke regelgeving omtrent de verdeling van de verzekeringsplicht zoals neergelegd in de Verordening speelden in dit geval daarom geen rol.
15. Gelet op het voorgaande zijn de kinderen voor het jaar 2020 terecht als gezinslid aangemerkt en heeft verweerder terecht een bijdrage opgelegd over het zorgjaar 2020.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Van 't Klooster, voorzitter, en mr. A.F.C.J. Mosheuvel en mr. L.J.M. Timmermans, leden, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen - van Kampen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 10 december 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHSHE:2019:1147
2.vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2020:1155
3.ECLI:NL:CRVB:2010: BM9839