ECLI:NL:RBOBR:2020:6264

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
20/543
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van omgevingsvergunningen wegens niet gebruik maken van de vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van omgevingsvergunningen voor een agrarisch bedrijf in Eersel. De intrekking vond plaats omdat er sinds 2014 geen gebruik meer was gemaakt van de vergunningen. Eiser, de eigenaar van het bedrijf, heeft tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de milieuvereniging volstaat met een verwijzing naar meitellingen voor de onderbouwing van een verzoek om intrekking, wat een begin van bewijs oplevert. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de vergunningen in 2011 en 2013 zijn verleend, maar dat er sindsdien geen dieren meer zijn gehouden en de derde varkensstal niet is gebouwd. Eiser heeft aangevoerd dat de intrekking grote financiële gevolgen heeft voor hem, omdat het bedrijf zonder vergunningen veel minder waard is en onverkoopbaar wordt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college bevoegd was om de vergunningen in te trekken, omdat er gedurende langere tijd geen gebruik van is gemaakt. De rechtbank heeft de belangen van eiser afgewogen tegen de belangen van het milieu en de gewijzigde regelgeving. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de intrekking van de vergunningen bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/543

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

[bedrijf] , te [vestigingsplaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Stoof en S.P.M. Verouden).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Groen Kempenland, te Netersel, gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de revisievergunning die op 22 juni 2011 ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) is verleend voor een agrarisch bedrijf met varkens aan het adres [adres] te [vestigingsplaats] , thans gelijkgesteld met een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), ingetrokken. Bij dit besluit is ook de omgevingsvergunning die op 5 februari 2013 is verleend voor het bouwen van varkensstal 3 geheel ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft schriftelijke vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft hierop gereageerd en eiser heeft op die reactie gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 oktober 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is, met kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Voor het bedrijf aan de [adres] te [vestigingsplaats] is op 22 juni 2011 een revisievergunning ingevolge de Wm verleend voor het veranderen en in werking hebben van de gehele inrichting. Er is vergunning verleend voor het houden van dieren in drie stallen. Twee stallen waren in 2011 al in bedrijf, de derde moest nog worden gebouwd. Op 5 februari 2013 is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo) verleend voor de bouw van de derde varkensstal voor het houden van 2.999 vleesvarkens. De omgevingsvergunning van 22 juni 2011 is hiermee in werking getreden en is onherroepelijk.
  • Op 25 augustus 2014 heeft de adviseur van eiser verweerder medegedeeld dat stal 3 nog niet is gebouwd. Deze stal was echter wel nodig om te kunnen voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij (Behv). In de brief staat dat er tijdelijk geen dieren worden gehouden om niet meer aan het Behv te hoeven voldoen. Voor het bedrijf is op 16 juni 2015 een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming verleend. Op 11 januari 2016 heeft verweerder van eiser een kennisgeving Stoppersregeling ontvangen. Hierin is vermeld dat in stal 1 maximaal 188 vleesvarkens en in stal 2 maximaal 480 vleesvarkens worden gehuisvest. Feitelijk werden er op dat moment in deze stallen geen dieren gehouden.
  • Het ontwerpbesluit tot intrekking heeft met ingang van 23 oktober 2018 tot en met
  • 3 december 2018 ter inzage gelegen met de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Eiser heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
  • Op 30 oktober 2018 heeft eiser nog een aanvraag ingediend voor een wijziging van de inrichting (andere luchtwassers). Deze aanvraag heeft verweerder buiten behandeling gelaten omdat benodigde gegevens ontbraken. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
  • Derde-partij heeft op 6 september 2019 verzocht om de intrekking van de omgevingsvergunning milieu van 22 juni 2011 en de omgevingsvergunning voor bouwen van 5 februari 2013.
2. Op de zitting heeft eiser aangegeven dat er inderdaad vanaf omstreeks 2014 geen dieren meer zijn gehouden in het bedrijf en dat stal 3 niet is gebouwd. Eiser wil het bedrijf verkopen, maar heeft tot op heden geen koper kunnen vinden.
3. Op de zitting heeft eiser de beroepsgrond dat de tenaamstelling van het bestreden besluit onjuist zou zijn (omdat de broer van eiser niet is vermeld) ingetrokken. De rechtbank gaat er, in navolging van verweerder, van uit dat [naam] gemachtigd is namens eiser op te treden, mede gelet op de ondertekening van de nadere reactie van eiser van 30 augustus 2020.
4.1
Eiser voert aan dat het verzoek om intrekking is meegenomen bij de totstandkoming van het besluit. In dit verzoek staan echter onjuistheden over het aantal gehouden dieren over de jaren heen. Verweerder had dit verzoek kunnen weerleggen op basis van de hem uit de uitgevoerde controles bekende gegevens.
4.2
Verweerder heeft het besluit ambtshalve genomen en niet op verzoek van de derde-partij. De informatie van de derde-partij heeft geen rol gespeeld. Verweerder heeft zelf vastgesteld dat er sinds 2014 geen dieren worden gehouden. Eiser heeft dit ook bevestigd op de zitting. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was om de beide omgevingsvergunningen in te trekken omdat er gedurende langere tijd geen gebruik van is gemaakt.
5.1
Eiser voert aan de intrekking grote financiële gevolgen voor hem heeft omdat het bedrijf zonder omgevingsvergunningen veel minder waard is. Het bedrijf wordt daarmee onverkoopbaar. Bovendien betwist eiser dat intrekking van de omgevingsvergunningen beter is voor het milieu.
5.2
Verweerder stelt rekening te hebben gehouden met de (financiële) belangen van eiser. Omdat er mogelijk sprake kon zijn van verkoop van het bedrijf is de procedure voor intrekking een jaar lang opgeschort. Verweerder heeft de vergunningen ingetrokken onder verwijzing naar zijn beleid. Dit beleid houdt, kort gezegd, in dat omgevingsvergunningen worden ingetrokken als ze drie jaar niet worden gebruikt. Daarnaast trekt verweerder de omgevingsvergunningen in omdat eiser heeft deelgenomen aan de zogenoemde Stoppersregeling uit het Actieplan Ammoniak en daarom ook moest stoppen per 1 januari 2020. Omgevingsvergunningen van andere bedrijven die hebben deelgenomen aan de Stoppersregeling zijn ook ingetrokken. Verweerder wijst verder op gewijzigde planologische inzichten en heeft daarbij ter zitting verwezen naar de aanscherping van regels voor uitbreiding van intensieve veehouderijen in de Verordening ruimte 2014, de Verordening ruimte Noord-Brabant en de Interim omgevingsverordening (verordeningen op basis van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening van de provincie Noord-Brabant). Desgevraagd heeft verweerder ook nog verwezen naar de Visie Buitengebied van 28 januari 2020 die ten tijde van het bestreden besluit in voorbereiding was. Verder wijst verweerder op aangescherpte regels over brandveiligheid in het Bouwbesluit 2012. Tot slot wijst verweerder op het milieubelang dat is gediend met intrekking. Verweerder wijst op de geuremissiefactoren voor de vergunde combiluchtwasser in stal 3 die zijn aangepast met de wijziging van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) van 22 juli 2018. Als de aangepaste emissiefactor zou worden toegepast, dan is bij het geurgevoelig object [adres] te [vestigingsplaats] sprake van een overschrijding van de geurnorm. Ook de ammoniakemissienormen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) zijn inmiddels aangescherpt.
5.3
Verweerder mag de omgevingsvergunning helemaal of voor een deel intrekken als er drie jaar of langer (en bij een omgevingsvergunning voor bouwen of aanleggen een half jaar of langer) geen handelingen zijn verricht met gebruik van de betreffende omgevingsvergunning. Dat volgt uit artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 27 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3583), moeten bij deze beslissing alle belangen worden betrokken en tegen elkaar worden afgewogen, ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. Bij de afweging moet in aanmerking worden genomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. Verweerder kan niet volstaan met een verwijzing naar beleid, maar zal in het kader van zijn belangenafweging alle omstandigheden van het geval bij het gebruik van de intrekkingsbevoegdheid moeten betrekken (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2840) en de tussenuitspraak van deze rechtbank van 26 oktober 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:5237).
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval een belangenafweging heeft gemaakt waarbij alle relevante omstandigheden zijn betrokken. Het bedrijf met omgevingsvergunningen zal ongetwijfeld meer waard zijn dan het bedrijf zonder omgevingsvergunningen, maar dat hoeft verweerder er niet van te weerhouden om de omgevingsvergunningen in te trekken. Anders zou de intrekkingsbevoegdheid in artikel 2.33, tweede lid, onder a, van de Wabo zinledig zijn. Verweerder heeft voldoende oog gehad voor de belangen van eiser door hem ruim een jaar extra de tijd te gunnen om het bedrijf te verkopen. Ook de genoemde gewijzigde planologische inzichten en de gewijzigde milieuregelgeving heeft verweerder in de belangenafweging kunnen betrekken. In dit verband gaat de rechtbank ervan uit dat het perceel [adres] met een groepsaccommodatie en een minicamping een (voormalig) akkerbouwbedrijf was en géén voormalige veehouderij en in dat geval is het een geurgevoelig object. Eiser stelt weliswaar dat met een wijziging van de ingetrokken omgevingsvergunning eenvoudig zou kunnen worden voldaan aan de strengere eisen op grond van de Rgv en de Rav, maar de daartoe ingediende aanvraag is buiten behandeling gesteld en dat besluit is onherroepelijk. Bovendien heeft eiser aangegeven dat deze aanvraag alleen is ingediend om de rechten veilig te stellen en het bedrijf te kunnen verkopen, maar ondanks die aanvraag is er geen koper gevonden. In het midden kan blijven of de eisen in het Bouwbesluit 2012 strenger zijn geworden. De rechtbank is van oordeel dat, als een bedrijf deelneemt aan de Stoppersregeling en dus een overtreding van het Behv tot
1 januari 2020 is gedoogd, dit bedrijf ook daadwerkelijk moet stoppen en dat de omgevingsvergunningen voor dat bedrijf kunnen worden ingetrokken. Gelet op al deze omstandigheden, heeft verweerder in redelijkheid het bestreden besluit kunnen nemen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. G.M. Blanken, leden, in aanwezigheid van A.J.H van de Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 december 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 2.33, tweede lid onder a, van de Wabo
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;