ECLI:NL:RBOBR:2021:1923

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
01/865077-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van een vijftienjarig meisje door meerdere verdachten in 's-Hertogenbosch

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en het medeplegen van verkrachting van een vijftienjarig meisje. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit een immateriële schadevergoeding van € 7.000 en een materiële schadevergoeding van € 238,17. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 september 2018 in het Westerpark in 's-Hertogenbosch, samen met anderen, het slachtoffer heeft gedwongen tot seksuele handelingen. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij tegen haar wil seksuele handelingen heeft moeten verrichten, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten gebruik hebben gemaakt van hun fysieke overwicht. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat er voldoende wettig bewijs is om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865077-19
Datum uitspraak: 26 april 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , Marokko, op [geboortedag 1] 1999,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2019, 17 januari 2020, 27 maart 2020 en 12 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 oktober 2019.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 april 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2018 te 's-Hertogenbosch (in of nabij het Westerpark) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en),
[slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2002) heeft gedwongen tot het ondergaan van
(een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zijn/hun, penis(sen) in de mond van die [slachtoffer] duwde(n)/ bracht(en), en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en)en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] op haar schouders naar beneden heeft geduwd (zodat ze op haar knieën zat) en/of vervolgens zijn handen achterop haar hoofd heeft gelegd en/of haar hoofd naar zijn penis heeft geduwd en/of
- een geestelijk overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad door tegen haar te zeggen dat zij haar (vermiste) telefoon pas terug zou krijgen als zij hem zou pijpen en/of aftrekken, althans dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) haar zou(den) helpen zoeken naar de telefoon nadat zij hem had gepijpt en/of afgetrokken, en/of
- (nadat die [slachtoffer] had gezegd, althans kenbaar had gemaakt, dat zij geen seksuele handelingen wilde dulden of plegen) haar een of meermalen op bozige toon heeft gezegd dat ze gewoon door moest gaan met pijpen en/of

-(gelet op het aantal aanwezige mededaders, althans personen) in de onderhavige situatie een numeriek en/of fysiek overwicht op die [slachtoffer] heeft gehad en (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2018 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2002), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) zijn/hun penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of haar borsten en billen betast en/of zijn/hun penis laten aftrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsbeslissing.

Inleiding.
Op 20 september 2018 omstreeks 20.30 uur had de toen vijftienjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) een ontmoeting met een jongen bij het Westerpark in ’s-Hertogenbosch. Zij verklaart dat ze in het Westerpark bij deze jongen tegen haar wil seksuele handelingen heeft moeten verrichten, dat er daarna meer jongens ter plaatse kwamen en zij ook bij hen tegen haar wil seksuele handelingen heeft moeten verrichten. Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan verkrachting dan wel seksuele handelingen heeft verricht met een persoon die nog geen zestien jaar oud was.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van medeplegen van verkrachting zoals primair tenlastegelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De verdediging stelt voor wat betreft het primair tenlastegelegde dat de verklaring van [slachtoffer] niet betrouwbaar is en daarom niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Ook wordt haar verklaring niet in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde ontbreekt volgens de verdediging het ontuchtig karakter van de tenlastegelegde handelingen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in een bijlage bij dit vonnis, welke bijlage als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

Bewijsoverweging.

De rechtbank overweegt het volgende over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
[slachtoffer] is gehoord door zowel de politie als de rechter-commissaris. Zij heeft aldus meerdere malen verklaard over wat zich de avond van 20 september 2018 van begin tot einde heeft afgespeeld. In de kern bezien en toegespitst op de voorliggende beschuldigingen heeft zij naar het oordeel van de rechtbank steeds feitelijk en ook zonder wezenlijke tegenstrijdigheden verklaard.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer] ten tijde van deze verhoren slechts vijftien jaar oud was en indringend werd bevraagd over vergaande seksuele handelingen met meerdere jongens. Uit de door de rechtbank bekeken en beluisterde onderdelen van de verhoren en de inhoud van het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [slachtoffer] niet gemakkelijk praat over hetgeen op 20 september 2018 is voorgevallen. De verhoren bij de rechter-commissaris hebben bovendien plaatsgevonden ongeveer twee jaar na het tenlastegelegde. Dat [slachtoffer] toen op sommige vragen minder stellig, soms weifelend en soms onvolledig heeft geantwoord, brengt de rechtbank, het voorgaande in aanmerking nemend, niet tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] niet als betrouwbaar kunnen worden beoordeeld. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen voor een motief voor [slachtoffer] om in strijd met de waarheid te verklaren.
De rechtbank gaat, voor wat betreft de vraag wat er feitelijk is gebeurd die avond, met name uit van de eerste getuigenverklaring van [slachtoffer] d.d. 9 oktober 2019, nu deze relatief kort na de betreffende avond is afgelegd en aan te nemen valt dat haar herinnering aan hetgeen is voorgevallen toen het meest vers is geweest.
Steunbewijs:
De verklaringen van [slachtoffer] vinden naar het oordeel van de rechtbank ook steun in de inhoud van andere bewijsmiddelen. Zo passen de resultaten van het opsporingsonderzoek bij haar verklaringen. Onder meer blijkt dat de telefoon van [slachtoffer] niet meer is teruggevonden. Wel is later haar fiets aangetroffen in het water in de buurt van de plaats van het delict. Ook de resultaten van het DNA-sporenonderzoek ondersteunen in sterke mate haar verklaringen.
Dit steunbewijs versterkt enerzijds de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] en leidt anderzijds tot de conclusie dat zich in het dossier naast de verklaringen van [slachtoffer] voldoende wettig bewijs bevindt om een bewezenverklaring op te baseren.
De verklaringen van verdachte zijn vanaf het moment van zijn aanhouding, waarbij hij zelf te kennen geeft te weten dat het om een jong meisje gaat, ontkennend. Pas nadat verdachte is geconfronteerd met belastende onderzoeksbevindingen van de politie, heeft hij fragmentarisch verklaard en zijn verklaringen daarop afgestemd. Verdachte heeft verder tegenstrijdig verklaard over het al dan niet in contact komen met andere jongens en het wel of niet doorgeven aan hen van de plaats waar hij met [slachtoffer] seksuele handelingen heeft verricht.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig zijn en worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Was er sprake van dwang in de zin van de wet?
De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden in de avond in een park op een moment waarop [slachtoffer] vijftien jaren oud was. Eerst was zij daar alleen met verdachte. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij tegen verdachte en later ook tegen zijn medeverdachten heeft gezegd dat zij pas vijftien jaren oud was. Uit de verhoren van [slachtoffer] blijkt dat zij ook meermalen tegen verdachte heeft gezegd dat ze de seksuele handelingen niet wilde ondergaan, maar dat verdachte haar heeft gezegd dat zij hem moest pijpen en daarna dat zij daarmee door moest gaan. Ook blijkt dat verdachte haar op haar schouders naar beneden heeft geduwd en haar met haar hoofd naar zijn penis heeft geduwd. Hij heeft zijn handen achter op haar hoofd gelegd, waarmee hij haar heeft tegengehouden toen zij haar hoofd naar achteren wilde doen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte [slachtoffer] door feitelijkheden heeft gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen op het moment dat zij en verdachte samen in het park waren.
Nadat de seksuele handelingen met verdachte hadden plaatsgevonden, merkte [slachtoffer] dat zij haar telefoon kwijt was. Verdachte zou haar helpen zoeken en een vriend gaan halen die naar haar nummer zou kunnen bellen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de verbinding tussen haar telefoon en de bluetooth-box, die zij bij zich had en aan stond, verloren ging op het moment dat verdachte wegging. Dit vormt een aanwijzing dat verdachte de telefoon van [slachtoffer] op dat moment onder zich had.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat verdachte degene is geweest die tenminste één medeverdachte op de hoogte heeft gebracht van de aanwezigheid van [slachtoffer] in het park waarna zij daar geconfronteerd is met meerdere jongens, waaronder de drie medeverdachten.
De medeverdachten hebben, zoals volgt uit de verklaringen van [slachtoffer] , allen gezegd dat ze haar telefoon zouden zoeken of dat zij die zou terugkrijgen nadat ze hen gepijpt had.
De medeverdachten waren er dus van op de hoogte dat [slachtoffer] haar telefoon kwijt was. De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte de telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen en zijn medeverdachten daarover heeft geïnformeerd.
[slachtoffer] heeft vervolgens bij alle medeverdachten seksuele handelingen verricht waaronder pijpen, waarbij door de medeverdachten gebruik is gemaakt van de - door toedoen van verdachte ontstane - stress bij [slachtoffer] door het verlies van haar telefoon. Wanneer zij kenbaar maakte dat zij niet wilde pijpen, werd haar op een boze toon gezegd dat zij door moest gaan.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten [slachtoffer] door feitelijkheden heeft gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen bij de mededaders.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging en acht het primair tenlastegelegde bewezen als hierna omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 20 september 2018 te 's-Hertogenbosch in het Westerpark door feitelijkheden [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2002) heeft gedwongen tot het ondergaan van
handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn
penis in de mond van die [slachtoffer] duwde en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] op haar schouders naar beneden heeft geduwd (zodat ze op haar knieën zat) en vervolgens zijn handen achter op haar hoofd heeft gelegd en haar hoofd naar zijn penis heeft geduwd en
- nadat die [slachtoffer] had gezegd dat zij geen seksuele handelingen wilde dulden of plegen, haar meermalen heeft gezegd dat ze gewoon door moest gaan met pijpen,
en:
op 20 september 2018 te ’s-Hertogenbosch in het Westerpark tezamen en in vereniging met anderen, door feitelijkheden [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 2002) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat zijn mededaders hun penis in de mond van die [slachtoffer] duwden en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte en zijn mededaders
- een geestelijk overwicht op die [slachtoffer] hebben gehad door tegen haar te zeggen dat zij haar vermiste telefoon pas terug zou krijgen als zij hen zou pijpen en/of dat een of meer van zijn mededaders haar zou(den) helpen zoeken naar de telefoon nadat zij hem/hen had gepijpt en
- nadat die [slachtoffer] had gezegd, althans kenbaar had gemaakt dat zij geen seksuele handelingen wilde dulden of plegen, haar een of meermalen op bozige toon hebben gezegd dat ze gewoon door moest gaan met pijpen en
- gelet op het aantal aanwezige mededaders in de onderhavige situatie een numeriek en fysiek overwicht op die [slachtoffer] hebben gehad en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie hebben doen ontstaan.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest en opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij eindvonnis.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota het adolescentenstrafrecht toe te passen en in geval van bestraffing een vrijheidsbenemende straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en het medeplegen van verkrachting van een vijftienjarig meisje.
De rechtbank stelt vast dat verdachte degene is geweest die contact heeft gezocht met het slachtoffer, met haar in het Westerpark heeft afgesproken en dat hij als eerste seksuele handelingen heeft afgedwongen. Hij heeft geen enkel respect gehad voor het slachtoffer en zijn eigen gerief voorop gesteld. Vervolgens heeft hij het mogelijk gemaakt dat andere jongens ook misbruik konden maken van het slachtoffer.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf gerechtvaardigd en noodzakelijk is, gelet op:
- de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde waarbij verdachte en zijn
medeverdachten een jong meisje hebben gedwongen tot het (langdurig) ondergaan van
ernstige seksuele gedragingen, achtereenvolgens gepleegd door meerdere personen, tegen
haar wil;
- de buitengewoon vernederende situatie die daardoor voor het slachtoffer is ontstaan;
- het wegnemen van de telefoon van het slachtoffer en het dwingen van het slachtoffer om
seksuele handelingen te verrichten en ondergaan onder het voorwendsel dat verdachte en
de medeverdachten daarna haar telefoon zouden gaan zoeken;
- het fysieke overwicht dat verdachte samen met zijn medeverdachten heeft gehad op het
slachtoffer waardoor voor haar een bedreigende situatie is ontstaan waartegen zij geen
weerstand kon bieden;
- het achterlaten van het slachtoffer, ’s avonds laat in een park, zonder dat zij beschikte over
haar telefoon en haar fiets;
- de houding van de verdachte, waaruit naar het oordeel van de rechtbank niet blijkt van
het geven van openheid omtrent het tenlastegelegde, niet blijkt van medeleven met het
slachtoffer en daarmee ook niet van oprechte spijt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte, ook kijkend naar de persoon van verdachte, rekening gehouden met:
- de jeugdige leeftijd van verdachte die ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde
achttien jaar oud was;
- het tijdsverloop in deze zaak (verdachte is op 11 juni 2019 in verzekering gesteld en de
uitspraak van dit vonnis is op 26 april 2021);
- verdachte heeft zich na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis gedurende lange tijd
moeten houden aan de hem in het kader van de schorsing opgelegde voorwaarden,
waardoor hij beperkt werd in zijn vrijheden.
De rechtbank heeft voorts gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport betreffende verdachte van 26 maart 2020.
Daarin stelt de reclassering, kort gezegd, dat de reclassering geen aanleiding (meer) ziet tot het adviseren van interventies vanuit het jeugdstrafrecht; een pedagogische aanpak lijkt niet geïndiceerd. Het eerder ingezette reclasseringstraject werd stopgezet, omdat verdachte
interventies van de reclassering niet noodzakelijk vond.
De reclassering adviseert het commune strafrecht toe te passen (volwassenenstrafrecht).
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte, de inhoud van het dossier en de voorliggende rapportage van de reclassering geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen en evenmin om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Voor verkrachting geldt een oriëntatiepunt van 24 maanden gevangenisstraf.
Strafverzwarende factoren zijn daarbij onder meer de (jeugdige) leeftijd van het slachtoffer,
de ernst van de inbreuk op de integriteit van het slachtoffer, meer daders en een bijzonder vernederende setting. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met deze factoren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat, gelet op al het voorgaande, de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden passend en geboden is.
Voorlopige hechtenis:
In de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis is bepaald dat de schorsing zal eindigen op het moment van de uitspraak. Dit betekent dat verdachte, gelet op de opgelegde straf, per vandaag weer in voorlopige hechtenis kan worden genomen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert de hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het gehele gevorderde bedrag, met toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te verklaren, primair omdat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen en subsidiair omdat de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Voor wat betreft de schade van studievertraging en kleding en de beredderingskosten bestaat volgens de verdediging geen causaal verband met het tenlastegelegde en dient niet ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering te volgen Wat betreft de immateriële schade is de vordering niet voldoende onderbouwd en levert deze eveneens een onevenredige belasting van het strafproces op zodat in zoverre de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel de vordering ook voor dat deel dient te worden afgewezen.
Beoordeling.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 10.000,00 als immateriële schadevergoeding.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat schade die bestaat in ander nadeel dan vermogensschade, zoals immateriële schade, slechts kan worden vergoed voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft. Artikel 6:106 BW geeft hiervoor een nadere regeling. Het eerste lid luidt, voor zover hier relevant:
‘1. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding (…)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.’
De rechtbank heeft onderzocht of de vordering kan worden toegewezen in verband met de rechtsgrond vermeld onder b in die zin dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Verdachte heeft samen met anderen een ernstig zedenmisdrijf gepleegd. Het slachtoffer is op vernederende wijze gedwongen om seksuele handelingen bij verdachte en de medeverdachten te verrichten. Verdachte en zijn medeverdachten hebben geen enkel respect gehad voor het vijftienjarige slachtoffer. Hoewel het slachtoffer meermalen heeft gezegd dat ze nog maar vijftien jaar oud was en dat zij de seksuele handelingen niet wilde ondergaan en verrichten, heeft dat verdachte en zijn medeverdachten niet weerhouden en heeft verdachte zich niets aangetrokken van haar belangen. Verdachte heeft zijn medeverdachten doen weten dat zich een meisje in het park bevond van wie ook zij misbruik konden maken. Het slachtoffer kon zich door de fysieke overmacht van zoveel jongens niet aan de handelingen onttrekken en kon geen hulp inschakelen, omdat zowel haar telefoon als haar fiets weg waren.
Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan immateriële schade worden aangenomen op grond van de aantasting van de persoon en komt deze voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank matigt de schadevergoeding gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend en wijst een bedrag van EUR 7.000,00 toe.
De rechtbank acht hoofdelijk toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
- een immateriële schadevergoeding van EUR 7.000,00;
- een materiële schadevergoeding van EUR 238,17, bestaande uit een bedrag van EUR
120,00 voor kleding en een bedrag van EUR 118,17 voor beredderingskosten.
Het totale toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (20 september 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren voor zover deze niet wordt toegewezen. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit dan wel of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht, onder meer aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover die niet wordt toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum delict (20 september 2018) tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 36f, 47, 55, 63, 242, 248.

DE UITSPRAAK

Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

verkrachting,

in eendaadse samenloop begaan met:
verkrachting terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. primair:
-
gevangenisstrafvoor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van
het Wetboek van Strafrecht.
-
maatregel van schadevergoedingten bedrage van EUR 7.238,17 subsidiair 71 dagen
gijzeling.
Legt derhalve aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 7.238,17 (zegge: zevenduizend tweehonderd en achtendertig euro en zeventien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 71 dagen gijzeling.
Het toe te wijzen bedrag betreft een vergoeding van EUR 7.000,00 voor immateriële schade en een vergoeding van EUR 238,17 voor materiële schade (posten: bereddering (EUR 118,17) en kleding (120,00)).
De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Het totale toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (20 september 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 7.238,17
(zegge: zevenduizend tweehonderd en achtendertig euro en zeventien eurocent).
Het toe te wijzen bedrag betreft een vergoeding van EUR 7.000,00 voor
immateriële schade en een vergoeding van EUR 238,17 voor materiële schade
(posten: bereddering (EUR 118,17) en kleding (120,00)).
Het totale toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (20 september 2018) tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededaders is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. G. de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 26 april 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een dossier, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een eindproces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, onderzoek [nummer 1] “ [naam] ”, nummer [nummer 2] , afgesloten op [geboortedag 2] 2019.