Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verzoekster] ., te [vestigingsplaats ] ,
[verzoekster], te [woonplaats] ,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft verweerder verzoekers gelast om binnen 14 weken na verzending van het besluit het op het perceel [adres] (hierna: het perceel) in het zuidelijke deel van loods A gerealiseerde gebouw, zijnde een intern gebouw met een verdiepingsvloer, te verwijderen.
- Bij dit besluit zijn verzoekers verder onder oplegging van een dwangsom gelast om binnen 6 weken na verzending van het besluit, het gebruik van het perceel en de opstallen in strijd met het bestemmingsplan te beëindigen.
- Bij besluit van 11 maart 2019 heeft verweerder het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit, onder aanvulling van de motivering daarvan, in stand gelaten.
- Bij uitspraak van 8 mei 2019 (SHE 19/992 en 19/993) heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
- Verweerder heeft de begunstigingstermijn van de last van 9 oktober 2018 verlengd tot
- Bij uitspraak van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1311) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
- Verweerder heeft verzoekers op 10 juni 2020 er op gewezen dat zij dwangsommen zouden kunnen gaan verbeuren. Verzoekers hebben hierop gereageerd.
- Op 17 juni 2020 liep de begunstigingstermijn af.
- Op 25 juni 2020 heeft een toezichthouder een controle uitgevoerd en de constateringen vastgelegd in een rapport van 4 augustus 2020. Daarna hebben controles plaatsgevonden op 2 juli 2020, 9 juli 2020, 16 juli 2020 en 24 juli 2020 en 6 augustus 2020 (vastgelegd in afzonderlijke rapporten, die allemaal zijn opgemaakt op 7 augustus 2020).
- Op 10 augustus 2020 heeft verweerder een nota verstuurd aan verzoekers.
- Bij brief van 20 augustus 2020 (verzonden op 25 augustus 2020) heeft verweerder de rapporten toegezonden aan de gemachtigde van verzoekers.
- Op 13 augustus 2020 en 20 augustus 2020 en 21 augustus 2020 heeft een toezichthouder controles uitgevoerd en de constateringen vastgelegd in rapporten van 24 augustus 2020.
- Op 27 augustus 2020 is een controle uitgevoerd en vastgelegd in een rapport van 29 oktober 2020.
- Op 30 september 2020 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot invordering over te gaan. Verzoekers hebben hier op gereageerd. Daarna is het primaire besluit genomen.
- Op 27 november 2020 respectievelijk 5 januari 2021 heeft verweerder een aanmaning ingevolge artikel 4:112 Awb toegezonden.
- Op 15 april 2021 heeft de deurwaarder een dwangbevel aan verzoekers betekend.
- Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben in ieder geval de betonblokken geen enkele relatie met een loonwerkbedrijf. Gelet op de plek waar de betonblokken lagen, zijn deze blokken op dat moment in ieder geval niet gebruikt om het perceel af te grenzen. De betonblokken werden bovendien online te koop aangeboden. De aanwezigheid van deze materialen is een overtreding van de last en als gevolge daarvan zijn dwangsommen verbeurd.
- De containers hebben volgens de voorzieningenrechter wel een relatie met een loonwerkbedrijf. Dergelijke containers worden bij loonwerkzaamheden gebruikt. De toezichthouder heeft ter zitting verklaard dat de containers gedurende de verschillende controles zijn verplaatst, hetgeen ook duidt op gebruik van de containers. Ook al zijn de containers verroest en niet geschikt, dat wil niet zeggen dat ze niet zijn gebruikt in het verleden, worden gebruikt of kunnen worden gebruikt.
- Hetzelfde geldt voor de aanwezige vrachtwagen. Ook deze heeft een relatie met een loonwerkbedrijf en kan ten behoeve van een loonwerkbedrijf worden gebruikt. Ook al beschikt de vrachtwagen niet over een geldig kenteken, deze kan zijn gebruikt in het verleden, worden gebruikt of kan worden gebruikt. Dat dan hiermee mogelijk ook een verkeersovertreding gepleegd, leidt niet tot een ander oordeel.
- In de loodsen zijn meerdere shovelbakken, tractor-hulpstukken, een oude tractor, aanhangwagen en verschillend materieel aangetroffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben al deze materialen een relatie met een loonwerkbedrijf. Ook al zijn niet alle materialen in opperbeste staat, ze kunnen zijn gebruikt of ze kunnen worden gebruikt ten behoeve van een loonwerkbedrijf.
- Vanaf de controle van 14 augustus 2020 zijn ook een aantal balen hooi aangetroffen. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat deze balen hooi afkomstig zijn van eigen percelen en zijn bedoeld voor eigen gebruik. De balen hooi hebben volgens de voorzieningenrechter geen relatie met een loonwerkbedrijf. De voorzieningenrechter legt het begrip ‘loonwerkbedrijf’ nog steeds hetzelfde uit als in de uitspraak van 19 mei 2019.
- In de eerste plaats hebben verzoekers onweersproken gesteld dat alle zaken die waren aangetroffen bij de controles die hebben geleid tot de last onder dwangsom zijn afgevoerd. De aangetroffen zaken bij de controles van juni 2020 en later, zijn niet specifiek genoemd bij de last onder dwangsom. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of de in 2020 aangetroffen zaken wel leiden tot verbeurte van een last onder dwangsom. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat van verweerder als zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht dat direct na de eerste controle verzoekers waren gewezen op het standpunt dat een dwangsom was verbeurd. Dit was een kleine moeite nu verweerder voor het einde van de begunstigingstermijn al had gecorrespondeerd met de gemachtigde van verzoekers en dat verzoekers te kennen hadden gegeven dat zij tijdig wilden voldoen aan de last. Als verweerder verzoekers op de hoogte zou hebben gesteld, dan zouden verzoekers kunnen kiezen om de betreffende materialen te laten liggen of af te voeren en met verweerder te discussiëren over de invordering van één dwangsom van € 11.000,00 in plaats van zes dwangsommen van in totaal € 66.000,00. Deze keuze hebben verzoekers niet gehad. Zij verkeerden in de veronderstelling dat zij hadden voldaan aan de last onder dwangsom.
- Ook de voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers heel veel hebben afgevoerd en meer in het bijzonder de bulkgoederen waar in de procedure over de last onder dwangsom specifiek over is geredetwist (onder andere 4 kilometer hekken, pallets stapels brandhout, bielzen, rolsteigers, pvc buizen en skelters). Hierboven blijkt al dat er slechts een zeer beperkte hoeveelheid materialen (twee betonblokken en een stel hooibalen in een loods) hebben geleid tot het verbeuren van dwangsommen. Dat is een fors verschil.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit (voor zover daarbij is beslist dat verweerder een bedrag van € 66.000,00 invordert),
- bepaalt dat verweerder een bedrag zal invorderen van € 11.000,00 ter zake van de tot op heden verbeurde dwangsommen vanwege overtreding van de op 9 oktober 2018 opgelegde last onder dwangsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- geeft verweerder de aanwijzing ertoe zorg voor te dragen dat de getroffen invorderingsmaatregelen strekken tot invordering van een bedrag van € 11.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening en niet tot invordering van een hoger bedrag;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af
- draagt verweerder op de betaalde griffierecht van € 720,00,00 aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van