ECLI:NL:RBOBR:2021:3014

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
20/1718
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor een LPG tankstation met bedrijfswoning en de juridische implicaties van de inrichting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 25 juni 2021, staat de omgevingsvergunning voor een LPG tankstation centraal. Eiseres, een V.O.F. uit Bergeijk, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, dat een omgevingsvergunning voor milieu heeft verleend aan een derde-partij. De vergunning omvatte een bedrijfswoning, die volgens eiseres buiten de inrichting valt. Eiseres betoogt dat de vergunninghouder niet gedwongen kan worden om een andere aanvraag in te dienen, en dat een deel van haar perceel nog steeds deel uitmaakt van de inrichting. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat de grens van de inrichting een perceel van een derde omvat, geen reden is om de vergunning te weigeren, tenzij het gebruik van dat perceel absoluut noodzakelijk is voor de naleving van de vergunning. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. De rechtbank concludeert dat de aanvraag voldoende duidelijk is en dat de vergunninghouder niet verplicht is om gebruik te maken van de omgevingsvergunning. Eiseres heeft ook zorgen geuit over de veiligheid van het onbemand afleveren van LPG, maar de rechtbank oordeelt dat de voorschriften in het bestreden besluit voldoende waarborgen bieden voor toezicht. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij zij benadrukt dat de woning van eiseres voldoende beschermd is tegen de overlast van het tankstation.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1718

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2021 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F., te [vestigingsplaats] , gemeente Bergeijk, eiseres,

(gemachtigde: mr. J.S.M. de Barbanson),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, verweerder,
(gemachtigde: mr. G.M. van den Boom).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 2] V.O.F., te [vestigingsplaats] , gemachtigde: [naam 3] .

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu verleend, ten behoeve van het veranderen van de inrichting (een tankstation met werkplaats en wasboxen) aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] en het in werking hebben van de inrichting na die verandering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij mondelinge uitspraak van 5 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 25 mei 2021. Namens eiseres zijn [naam 4] en de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van de derde-partij is verschenen, bijgestaan door [naam 5] .

Overwegingen

1. De rechtbank zal hieronder eerst de feiten op een rij zetten. Daarna behandelt de rechtbank de beroepsgronden van eiseres tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Eiseres exploiteerde op het adres [adres 1] te [vestigingsplaats] een garagebedrijf (inruil en verkoop van tweedehands en nieuwe auto’s) en een tankstation/garagebedrijf met shopruimte. [naam 4] woont op het adres [adres 2] te [vestigingsplaats] . In het verleden huurde eiseres het tankstation/garagebedrijf met shopruimte van derde-partij. Na de beëindiging van de huurovereenkomst tussen eiseres en derde-partij in 2017 exploiteert derde-partij sinds enkele jaren het tankstation. Het perceel [nummer 1] (2.556 m²) is eigendom van [naam 3] , het perceel [nummer 2] (2.556 m²) is eigendom van [naam 4] .
  • In 1999 heeft verweerder een milieuvergunning verleend voor het tankstation en het garagebedrijf. Het perceel van [naam 4] met woning maakte deel uit van de inrichting. Beide percelen hebben in het bestemmingsplan “Riethoven/Walik 2012” de bestemming ‘Bedrijf-Garagebedrijf’. Op de percelen mogen één garagebedrijf en één verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG worden gevestigd alsmede bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’.
  • De derde-partij heeft plannen ontwikkeld om het garagebedrijf en tankstation te wijzigen. Onderdeel van die plannen was de verplaatsing van het tankstation. Op 22 oktober 2015 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuw tankstation op het perceel van [naam 3] . Ook [naam 4] had plannen met zijn perceel en heeft vergunningen aangevraagd voor nieuwbouw ten behoeve van een garagebedrijf (zonder tankstation) op zijn perceel. Partijen raakten in conflict met elkaar en dat had een groot aantal bestuursrechtelijke procedures tot gevolg. Op 29 november 2016, tijdens een zitting bij de bestuursrechter van deze rechtbank, hebben partijen een schikking getroffen en afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een proces-verbaal.
  • Derde-partij heeft daarna geen gebruik gemaakt van de vergunning van 22 oktober 2015. Er heeft slechts één wijziging plaatsgevonden, namelijk de plaatsing van een betaalpaal bij het bestaande tankstation, eind 2017.
  • De derde-partij heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (revisie) ingediend. In deze aanvraag maakt het perceel van [naam 4] (inclusief de woning) géén deel meer uit van de inrichting, behoudens een strook grond die functioneert als in- en uitrit van het tankstation. Verweerder heeft een positief ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Eiseres heeft zienswijzen ingediend. Daarna heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven dat zij het betreurt dat het conflict tussen partijen weer is opgelaaid. De rechtbank hoopt met deze uitspraak duidelijkheid te creëren zodat partijen weten waar ze aan toe zijn. Wellicht kan dit bijdragen aan de beëindiging van het conflict.
4.1
De meest verstrekkende beroepsgrond van eiseres is dat zij meent dat de gemeente de derde-partij had moeten dwingen om de oorspronkelijk bedachte verplaatsing van het tankstation uit te voeren. Volgens eiseres is de derde-partij de afspraken in de schikking van 29 november 2016 niet nagekomen. Verweerder had een termijn moeten stellen waarbinnen de derde-partij de verplaatsing van het tankstation had moeten realiseren.
4.2
Verweerder heeft aangegeven dat hij de derde-partij niet kan verplichten om gebruik te maken van de omgevingsvergunning voor bouwen van 22 oktober 2015. Verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend.
4.3
De derde-partij heeft aangegeven dat hij het tankstation niet kan verplaatsen omdat hij de hiervoor benodigde financiering niet rond heeft gekregen.
4.4
Een van de vaste uitgangspunten in het omgevingsrecht is dat een initiatiefnemer voor een project zelf bepaalt en mag bepalen wat hij aanvraagt. Het bevoegde gezag moet op deze aanvraag beslissen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1817). Een ander vast uitgangspunt is dat een omgevingsvergunning aan de houder het recht geeft om datgene te doen wat in de vergunning wordt toegestaan. De vergunninghouder is niet verplicht om van een omgevingsvergunning gebruik te maken. Slechts als hij gebruik maakt van de omgevingsvergunning moet de vergunninghouder handelen in overeenstemming met die vergunning.
4.5
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van deze twee uitgangspunten. In deze zaak kan verweerder de derde-partij niet dwingen een andere aanvraag in te dienen of een andere omgevingsvergunning te gebruiken. De rechtbank ziet verder geen redenen waarom verweerder de aanvraag van de derde-partij buiten behandeling had moeten laten. Zo het resultaat van de schikking van 29 november 2016 tussen partijen daar al invloed op zou kunnen hebben, merkt de rechtbank hierover op dat partijen niet zijn overeengekomen dat het tankstation daadwerkelijk wordt verplaatst. Overigens kan uit het proces-verbaal van de schikking worden afgeleid dat partijen hier op dat moment wel van uit zijn gegaan, maar de derde-partij heeft (onweersproken) aangegeven dat na 2016 het haar niet is gelukt omdat de verplaatsing niet kan worden gefinancierd.
4.6
Dat heeft wel een vreemde situatie tot gevolg: het tankstation opereerde vanaf 2017 op basis van een milieuvergunning voor de percelen van [naam 4] en [naam 3] . In de milieuvergunning van 1999 maakt de woning van [naam 4] onderdeel uit van de inrichting. Dat betekent dat deze woning geen enkele bescherming heeft tegen de milieugevolgen van de inrichting, dus ook geen bescherming tegen de gevolgen van het bestaande tankstation. Dat is vreemd omdat [naam 4] sinds 2017 niets meer te maken heeft met het tankstation en bescherming zou moeten genieten tegen de gevolgen van het tankstation. Om dit probleem op te lossen heeft de derde-partij de aanvraag voor een nieuwe omgevingsvergunning (milieu) ingediend en heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Hierna zal de rechtbank beoordelen of [naam 4] (vennoot van eiseres) , als bewoner van de woning op dit perceel, voldoende wordt beschermd.
5.1
Eiseres heeft ook aangevoerd dat een deel van haar perceel (met de inrit/uitrit van het tankstation) nog steeds deel uitmaakt van de inrichting. Dit is een inbreuk op haar eigendomsrecht en in strijd met de afspraken in de schikking van 29 november 2019. Verweerder had hieraan geen medewerking mogen verlenen.
5.2
Verweerder heeft hierin geen aanleiding gezien om de aanvraag te weigeren of buiten behandeling te stellen.
De derde-partij stelt dat ten behoeve van het perceel van [naam 3] , ten laste van het perceel van [naam 4] een recht van overpad is gevestigd op basis waarvan de strook grond kan worden gebruikt als inrit/uitrit voor het tankstation.
5.3
In het proces-verbaal van de schikking van 20 november 2016 staat dat partijen het volgende zijn overeengekomen: “Zolang het tankstation in de huidige vorm wordt geëxploiteerd, blijft het recht van overpad ten laste van het perceel van [naam 4] , ten behoeve van het perceel van [naam 3] gehandhaafd. Het recht van overpad vervalt op het moment dat het tankstation is verplaatst.”
5.4
In een aanvraag moet duidelijk zijn aangegeven wat wordt aangevraagd (zie de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling). De omstandigheid dat de grens van de inrichting een (deel van een) perceel van een derde omvat die het daar niet mee eens is, is geen reden om de omgevingsvergunning voor de activiteit (milieu) te weigeren. Dat is volgens de rechtbank slechts anders als het gebruik van het perceel van de derde absoluut noodzakelijk is om aan de voorschriften van de omgevingsvergunning te voldoen en vast staat dat deze derde dit gebruik niet toestaat. In dat geval is de aanvraag niet duidelijk en kan het bevoegd gezag aanleiding zien de aanvraag buiten behandeling te stellen of te weigeren als deze duidelijkheid niet wordt geboden. De rechtbank vindt steun voor deze uitleg in de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:205).
5.5
De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag zelf voldoende duidelijk is. Verweerder moest beslissen op deze aanvraag. Verder is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast staat dat de derde-partij geen gebruik mag maken van de strook grond op het perceel van [naam 4] . Het bestreden besluit ziet op de exploitatie van het tankstation op de wijze zoals die in 2016 plaatsvond. Het enige dat is veranderd, is dat de derde-partij het tankstation exploiteert in plaats van eiseres. Het tankstation is niet verplaatst, dus het recht van overpad is niet vervallen. Verweerder heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag te weigeren of buiten behandeling te stellen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiseres stelt dat in het bestreden besluit wordt toegestaan dat LPG wordt geleverd zonder toezicht of hulp van deskundig personeel door het vervallen van voorschrift 1.1.2 uit de ontwerpvergunning. Zij vreest voor haar veiligheid. Dit is volgens haar in strijd met de publicatiereeks gevaarlijke stoffen 16 (PGS 16). Zij heeft vaak gezien dat onbemand LPG afleveren plaatsvindt. Zij wil ook dat er altijd tijdens de openingstijden van het tankstation een toezichthoudend persoon aanwezig is omdat er ook buiten de openingstijden wordt getankt.
6.2
Verweerder stelt dat hij in het bestreden besluit onbemand LPG tanken niet heeft vergund. Ter zitting heeft verweerder hier aan toegevoegd dat hij van mening is dat de PGS 16 niet van toepassing is op het onderhavige tankstation. Verder merkt verweerder op dat het onbemand afleveren van overige brandstoffen rechtstreeks is toegestaan in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm).
6.3
In voorschrift 1.1.1 van het bestreden besluit is bepaald dat, in afwijking van de aanvraag, tussen 21:00 en 07:00 uur geen activiteiten mogen plaatsvinden met betrekking tot het afleveren van brandstoffen.
In voorschrift 6.1.8 van het bestreden besluit is onder meer bepaald dat het niet is toegestaan zonder direct toezicht LPG af te leveren.
In voorschrift 6.3.8 van het bestreden besluit is bepaald dat tijdens het niet aanwezig zijn van een toezichthouder de LPG-installatie buiten werking moet zijn gesteld en dat vanaf de weg duidelijk zichtbaar moet worden aangegeven dat het tanken van LPG niet mogelijk is.
In de begrippenlijst bij het bestreden besluit is gedefinieerd wat onder ‘direct toezicht’ moet worden verstaan, namelijk dat een toezichthoudende persoon binnen de inrichting aanwezig moet zijn en dat deze persoon zicht moet kunnen hebben op het afleveren van LPG. Verder moet de toezichthoudende persoon het aflevertoestel fysiek vrijgeven voor de aflevering van LPG, al hoeft dit niet per tankbeurt te gebeuren. Bij het verlaten van de werkplek moet het LPG aflevertoestel worden geblokkeerd.
In de ontwerpvergunning was een voorschrift 1.1.2 opgenomen waarin was bepaald dat tijdens de openingstijden van het tankstation een toezichthoudend persoon aanwezig moet zijn. Dit voorschrift is in het bestreden besluit geschrapt naar aanleiding van een zienswijze van de derde-partij.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank is in het bestreden besluit voldoende geborgd dat een toezichthoudend persoon altijd direct toezicht moet houden op het afleveren van LPG. De vrees van eiseres is ongegrond. Als er in de praktijk zonder direct toezicht LPG wordt afgeleverd, is dat in strijd met de voorschriften van het bestreden besluit. Dat is een overtreding en daartegen kan verweerder optreden. Het is bovendien strafbaar. Eiseres kan verzoeken om handhaving als hij denkt dat de voorschriften van het bestreden besluit niet worden nageleefd. In het midden kan blijven of de PGS 16 van toepassing is op dit tankstation.
6.5
Verder stelt verweerder terecht dat het onbemand afleveren van overige brandstoffen is toegestaan in het Abm. Niet valt in te zien waarom in het bestreden besluit strengere voorschriften over het onbemand afleveren van overige brandstoffen zouden moeten worden gesteld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de aanvraag van de derde-partij in het bestreden besluit gedeeltelijk wordt geweigerd door in voorschrift 1.1.1 meer beperkende openingstijden op te nemen. Als wordt getankt buiten de openingstijden, dan is dat in strijd met de voorschriften van het bestreden besluit. Dat is een overtreding en daartegen kan verweerder optreden.
7.1
Eiseres wil dat de PGS 16 (versie april 2020) onverkort worden overgenomen in het bestreden besluit.
7.2
Verweerder heeft de voorschriften in het bestreden besluit gesteld op basis van de geldende versie van PGS 16 (versie 1.0 van september 2010).
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met inachtneming van de geldende versie van PGS 16 (uit 2010) voorschriften gesteld in het bestreden besluit. Eiseres maakt niet concreet waar volgens haar wordt afgeweken van de PGS 16. Zij maakt slechts opmerkingen over het onbemand afleveren van LPG. Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat in het bestreden besluit voldoende is geborgd dat een toezichthoudend persoon altijd direct toezicht moet houden op het afleveren van LPG.
8.1
Eiseres is van mening dat een verslechtering plaatsvindt ten opzichte van de milieuvergunning van 1999. Hierin was bepaald dat voor de opstelplaats van de tankwagen een afstand van 20 meter tot de woning van een derde in acht moet worden genomen. Er is nu een afstand van zeven meter tussen de woning van eiseres tot het dichtstbijzijnde pompeiland. De afstand van de tankauto (bij het lossen) tot de woning bedraagt tien meter, en is vanaf het vulpunt tot de woning 14,8 meter. Zij is van mening dat sprake is van een onveilige situatie die verweerder niet goed heeft onderzocht.
8.2
Verweerder wijst er op dat bij de aanvraag een berekening is gevoegd van een plasbrand nabij de afleverzuil die het dichtst bij de woning is gelegen en deze maakt onderdeel uit van de revisievergunning. Verweerder is van mening dat de plasbrandberekening op de juiste wijze is uitgevoerd. De warmtebelasting op de meest dichtbijgelegen gevel bij een plasbrand bedraagt dan minder dan 15 kW/m2, zodat geen gevaar voor brandoverslag bestaat. Bij onbemand tanken wordt rekening gehouden met het risico van een plasbrand door vandalisme of baldadigheid.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op dit onderdeel het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Gelet op de plasbrandberekening is geen sprake van een onaanvaardbaar veiligheidsrisico. De omstandigheid dat in de milieuvergunning uit 1999 een minimumafstand was voorgeschreven, leidt niet tot een ander oordeel. In die milieuvergunning maakte de woning van eiseres onderdeel uit van de inrichting. De rechtbank is niet gebleken dat ten behoeve van de milieuvergunning uit 1999 een plasbrandberekening is gemaakt. Met verwijzing naar deze berekening heeft verweerder voldoende onderbouwd dat een afstand van 20 meter in dit geval niet in acht hoeft te worden genomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.1
Eiseres heeft een opmerking gemaakt over voorschrift 5.2.3 tot en met 5.2.5 in het bestreden besluit waarin grenswaarden zijn gesteld over het maximale geluidsniveau als gevolg van installaties en activiteiten binnen de inrichting in geluidgevoelige ruimten van de aanpandige woning. Het lijkt alsof deze dan bij de inrichting behoort maar het gaat hier om een woning van een derde die ook als zodanig moet worden aangemerkt. Eiseres twijfelt of de berekeningen van de maximale geluidsniveaus juist zijn.
9.2
Verweerder benadrukt dat de woning geen deel uitmaakt van de inrichting en is beschouwd als een geluidgevoelige bedrijfswoning van een derde. Deze woning is aanpandig omdat deze vast zit aan een gebouw binnen de inrichting. De term aanpandig zegt niets over de juridisch-planologische relatie tussen de panden of over de wettelijke status van de woning op basis waarvan het beschermingsniveau wordt geduid.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit duidelijk naar voren komt dat de woning van eiseres geen onderdeel uitmaakt van de inrichting en dus wordt beschermd als bedrijfswoning. De term ‘aanpandige woning’ is een gebruikelijke term (die ook in het Abm wordt gebruikt). Overigens heeft verweerder op zitting aangegeven dat de inrichting moet voldoen aan zowel de grenswaarden voor woningen als de grenswaarden voor aanpandige woningen. Weliswaar is in het akoestische rapport bij de aanvraag niet onderzocht of kan worden voldaan aan voorschrift 5.2.2, maar verweerder heeft op zitting gezegd dat, als kan worden voldaan aan de grenswaarden voor woningen, ook kan worden voldaan aan de grenswaarden voor aanpandige woningen. In het akoestische rapport is de woning van eiseres bekeken en omschreven als een goed onderhouden woning met relatief kleine ramen en dubbele glazen die een geluidwerende capaciteit moet hebben van 20 dB(A) zoals gebruikelijk. Eiseres heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank er van uitgaat dat de inrichting aan beide voorschriften kan voldoen.
10.1Eiseres voert verder aan dat verweerder de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau onvoldoende heeft gemotiveerd door terug te vallen op de milieuvergunning van 1999.
10.2
Verweerder stelt voorop dat aan de bedrijfsvoering van het tankstation niets is veranderd en dat ook de bedrijfstijden gelijk blijven. De doorzet van LPG is wel beperkt en er zijn voorschriften verduidelijkt en zodanig geredigeerd dat een betere handhaving geborgd is. In dat opzicht is er sprake van een verbetering van de bestaande situatie. Er vindt geen toename van geluidbelasting plaats. Verweerder heeft de grenswaarden bepaald met inachtneming van de Handreiking industrielawaai vergunningverlening, uitgave 1999 (de Handreiking). Hierbij heeft hij het tanken in de periode van 21.00 - 7.00 uur geweigerd en is hij afgeweken van de richtwaarde binnen de bandbreedte van de bestuurlijke afweging zoals bedoeld in de Handreiking.
10.3
In de milieuvergunning uit 1999 was een grenswaarde voor het maximale geluidsniveau gesteld van 70 dB(A) tussen 07:00 en 21:00 uur en 60 dB(A) tussen 21:00 en 07:00 uur. Dit voorschrift was niet van toepassing op het in en uit de inrichting rijden van motorvoertuigen alsmede op het laden en lossen ten behoeve van de inrichting voor zover dit plaatsvindt tussen 07:00 en 19:00 uur.
In artikel 2.17 vierde lid van het Abm zijn voor tankstations dezelfde grenswaarden gesteld als in de milieuvergunning van 1999 met in artikel 2.17m, vierde lid onder b, een uitzondering voor laden en lossen.
10.4
Verweerder is in het bestreden besluit bij het stellen van de grenswaarden niet afgeweken van de grenswaarden voor het maximaal geluidsniveau in de Handreiking. Wel heeft verweerder in voorschrift 5.2.5 een uitzondering gemaakt en gesteld dat de grenswaarden voor het maximale geluidniveau niet van toepassing zijn op het laden en lossen en aanverwante handelingen en activiteiten zoals het in en uit de inrichting rijden van motorvoertuigen, het dichtslaan van portieren en het ontluchten van het remsysteem, optrekken en afremmen van voertuigen, voor zover dit plaatsvindt tussen 07:00 en 21:00 uur. Verweerder heeft rekening moeten houden met de bestaande rechten van de inrichting en er zijn geen ontoelaatbare milieugevolgen die noodzaken tot het gedeeltelijk intrekken van deze rechten (door kortere openingstijden).
10.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de hem toekomende beoordelingsruimte, in redelijkheid een uitzondering heeft kunnen maken als geformuleerd in voorschrift 5.2.5. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat in het akoestische rapport is aangegeven dat er geen maatregelen aan de bron te treffen zijn om overschrijdingen van de grenswaarden als gevolg van het dichtslaan van autoportieren en het rijden van voertuigen in de avondperiode te voorkomen anders dan een geluidsscherm pal voor de woning van eiseres. Verder moest verweerder rekening houden met de bestaande rechten van de inrichting. Als verweerder onverkort vast zou blijven houden aan de grenswaarde voor het maximale geluidsniveau in de Handreiking voor de avondperiode van 65 dB(A) en de uitzondering in voorschrift 5.2.5 niet zou maken, dan zou dit simpelweg betekenen dat de inrichting niet in werking kan zijn tussen 19:00 en 21:00 uur zonder de grenswaarden te overschrijden en dat het tankstation zou moeten sluiten na 19:00 uur. Dat is een impliciete weigering van de aanvraag en een gedeeltelijke inperking van de bestaande rechten op basis van de milieuvergunning uit 1999. Verweerder heeft de betreffende hinder niet hoeven aanmerken als een ontoelaatbaar milieugevolg en voor het gedeeltelijk intrekken van de milieuvergunning uit 1999 was dan ook geen aanleiding. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de grenswaarden in het bestreden besluit voor het overige strenger zijn dan de grenswaarden in de milieuvergunning uit 1999 en dat de woning van eiseres daardoor beter wordt beschermd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Doordat het tankstation niet kan worden verplaatst, is enige overlast onvermijdelijk. De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat in het bestreden besluit de woning van eiseres voldoende wordt beschermd tegen deze overlast. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 25 juni 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.