ECLI:NL:RBOBR:2021:3645

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
WR 21/013, WR 21/014, WR 21/015, WR 21/016
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaken naar aanleiding van onderzoekwensen betreffende Encrochat-telefoons

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 1 juli 2021 uitspraak gedaan over de wrakingsverzoeken van vier verzoekers, die allen gedetineerd zijn en betrokken zijn bij strafzaken die verband houden met de zogenaamde 26ParkCity-zaak. De verzoekers hebben de rechters gewraakt naar aanleiding van een onwelgevallige beslissing over hun onderzoekwensen met betrekking tot gegevens van Encrochat-telefoons. De rechters hebben op 4 mei 2021 de verzoeken tot inzage in stukken en het horen van getuigen afgewezen, wat de verzoekers als een schending van hun recht op een eerlijk proces beschouwen. Ze stellen dat de rechters vooringenomen zijn en dat de motivering van de afwijzing onbegrijpelijk is. De wrakingskamer heeft de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat de rechters in hun motivering hebben aangegeven dat de beslissingen voorlopig van aard zijn, en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de verzoeken tot wraking ongegrond zijn en dat de rechters onpartijdig zijn gebleven in hun oordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummers: WR 21/013, WR 21/014, WR 21/015, WR 21/016
Beslissing van 1 juli 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op de verzoeken van:
de heer [naam 1](WR 21/013)
wonende in [woonplaats 1]
momenteel gedetineerd in P.I. Nieuwegein
raadsman mr. R.P.A. Kint
de heer [naam 2](WR 21/014)
wonende in [woonplaats 2] ,
momenteel gedetineerd in P.I. Veenhuizen, locatie Esserheem
raadsman mr. C.W. Flokstra
de heer [naam 3](WR 21/015)
wonende in [woonplaats 3]
momenteel gedetineerd in P.I. Dordrecht
raadsman mr. R.D.A. van Boom
de heer [naam 4](WR 21/016)
zonder bekende woon- of verblijfplaats
momenteel gedetineerd in P.I. Sittard
raadsman mr. H.M. Dunsbergen
hierna samen te noemen: verzoekers
strekkende tot wraking van
mr. E. Boersma
mr. J.H.P.G. Wielders
mr. E.A. de Kryger
rechters in deze rechtbank
hierna samen te noemen: de rechters.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de e-mailberichten van mr. Kint, mr. Flokstra en mr. Van Boom van 7 mei 2021 waarbij zij de rechters hebben gevraagd zich te verschonen;
  • het e-mailbericht van mr. Dunsbergen van 8 mei 2021 waarbij hij de rechters heeft gevraagd zich te verschonen;
  • de e-mailberichten van de rechtbank aan de genoemde vier raadslieden van 10 mei 2021 waarbij aan hen is meegedeeld dat de rechters geen aanleiding zien om zich te verschonen;
  • de e-mailberichten van mr. Kint, mr. Flokstra en mr. Van Boom van 10 mei 2021 waarbij zij een verzoek hebben gedaan tot wraking van de rechters;
  • het e-mailbericht van mr. Dunsbergen van 11 mei 2021 waarbij hij een verzoek heeft gedaan tot wraking van de rechters;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 7 juni 2021;
  • het e-mailbericht van mr. Dunsbergen van 16 juni 2021;
  • het e-mailbericht van mr. Boersma van 16 juni 2021, inhoudende dat de rechters wegens zittingsverplichtingen niet in de gelegenheid zijn nog te reageren op het bericht van mr. Dunsbergen.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker [naam 1]
- mr. Flokstra als (gemachtigd) raadsman van verzoeker [naam 2] en verzoeker [naam 1]
- mr. Van Boom als (gemachtigd) raadsman van verzoeker [naam 3] en verzoeker [naam 4]
.
Mr. Van Boom heeft tijdens de mondelinge behandeling nog een aantal stukken overgelegd.
De rechters hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
Als toehoorder was bij de mondelinge behandeling aanwezig mr. J.F. Le Fever, officier van justitie.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de strafzaken met de parketnummers 01/993303-19 (Spaans), 01/993265-19 en 01/993227-21 ( [naam 2] ), 01/993307-20 ( [naam 3] ) en 01/993308-20 ( [naam 4] ) tegen verzoekers als verdachten. Deze strafzaken maken onderdeel uit van een strafrechtelijke procedure (bekend onder de naam 26ParkCity) tegen meerdere verdachten. Deze verdenking is mede gebaseerd op gegevens die zijn verkregen van zogenoemde Encrochat-telefoons, die zouden toebehoren aan, dan wel zijn gebruikt door verdachten in dit proces. De raadslieden van deze verdachten, onder wie verzoekers, hebben de rechters (onder meer en samengevat weergegeven) gevraagd om diverse stukken te mogen inzien en diverse getuigen te mogen horen in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de verkrijging en het gebruik van deze gegevens. Zij hebben deze onderzoekwensen toegelicht op de terechtzittingen van 13 en 15 april 2021, waarna het Openbaar Ministerie op laatstgenoemde terechtzitting heeft gereageerd op deze onderzoekwensen. Daarna hebben de rechters het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot 4 mei 2021, waarbij is meegedeeld dat op die datum een beslissing zou worden gegeven naar aanleiding van (onder meer) de onderzoekwensen.
2.2
Ter terechtzitting van 4 mei 2021 hebben de rechters in afwijzende zin beslist op de hier aan de orde zijnde onderzoekwensen van verzoekers.
2.3
Samengevat stellen verzoekers dat de op 4 mei 2021 gegeven (tussen)beslissingen en de motivering daarvan blijk geven van (de schijn van) vooringenomenheid van de rechters. Mr. Flokstra en mr. Van Boom hebben de wrakingsgronden, zoals omschreven in de e-mail van mr. Van Boom van 7 mei 2021 en de e-mail van mr. Dunsbergen van 16 juni 2021, namens alle verzoekers toegelicht op de zitting van de wrakingskamer. Zij hebben er op gewezen dat de rechters aan het begin van de beslissing op voorhand hebben opgemerkt dat alle overwegingen en daaraan gekoppelde beslissingen die daarna volgen naar hun aard en inhoud – en gelet op de fase waarin de behandeling van de strafzaken zich bevindt – een voorlopig karakter hebben. Verzoekers zijn echter van mening dat deze ‘vooropstelling’ geen ‘voorlopig karakter’ kan toekennen aan de gewraakte (motivering van de) beslissingen, die naar hun aard moeten worden gekwalificeerd als (tussentijdse) ‘eindbeslissingen’. Immers, de aan deze ‘eindbeslissingen’ voorafgegane verzoeken zijn geformuleerd op basis van
héteinddossier naar aanleiding van
regiezitting, terwijl ná de gewraakte (motivering van) beslissingen geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen worden verwacht (nota bene door […] de integrale afwijzing van alle ‘rechtmatigheids-verzoeken’), aldus verzoekers. Daarom stellen zij dat deze ’vooropstelling’ voor betekenisloos moet worden gehouden. Volgens verzoekers volgen de rechters verder (enkel) de informatie van het Openbaar Ministerie zonder nieuwsgierig te zijn naar de feiten die ten grondslag liggen aan de bewijsgaring. Verzoekers hebben er daarbij op gewezen dat de rechters in de beslissing herhaald en ongeclausuleerd hebben vastgesteld dat de gegevens van Encrochat in Frankrijk zijn verzameld op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden waarvoor een Franse rechter een machtiging had verleend en dat ten behoeve van de samenwerking met Nederland een JIT-overeenkomst is gesloten. Nu de verdediging deze ‘vaststellingen’ gemotiveerd en gedocumenteerd heeft betwist en gemotiveerd heeft betoogd dat de bewuste informatie niet in Frankrijk maar (door Frankrijk) in Nederland is verzameld door het plegen van computervredebreuk, terwijl er al sprake was van samenwerking tussen de Franse en Nederlandse opsporingsdiensten voordat op 10 april 2020 de JIT-overeenkomst werd gesloten, zijn zij van mening dat de rechters door deze ‘vaststellingen’ ten onrechte dwars tegen de belangen van verzoekers zijn ingegaan. De door de rechters genoemde wettelijke basis van artikel 126uba, lid 1 sub a, b, c en d Sv voor het gebruik van de gegevens van Encrochat kán daarvoor volgens verzoekers bovendien niet de basis vormen, omdat het genoemde artikel alleen van toepassing kan zijn bij het binnendringen van een geautomatiseerd werk door de Nederlandse opsporingsdiensten, terwijl dat nimmer is gesteld of gebleken.
Verder hebben verzoekers erop gewezen dat de rechters onder meer hebben overwogen dat:
  • zelfs als de rol van de Nederlandse autoriteiten veelomvattender zou zijn dan tot nu toe het geval leek te zijn, het onderzoek wegens het vertrouwensbeginsel niet ter toetsing voorligt omdat het onder Franse regelgeving heeft plaatsgevonden;
  • er geen begin van aannemelijkheid is dat de wijze waarop van de resultaten van de Encrochat-hack gebruik wordt gemaakt in de strafzaken tegen de verdachten, een inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM;
  • er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de verdachten in de onderzoeken 26ParkCity en 26Woodland ook specifiek onderwerp van onderzoek waren in onderzoek 26Lemont;
  • er vooralsnog geen begin van aannemelijkheid is dat sprake is van een vormverzuim jegens verdachte(n) in onderzoek 26Lemont dat een schending van artikel 6 EVRM in deze procedure oplevert.
Namens verzoekers is uitgebreid uiteengezet waarom zij van mening zijn dat de rechters in de genoemde overwegingen niet de juiste criteria hebben gehanteerd om tot hun oordeel te komen. Hoewel verzoekers zich er terdege van bewust zijn dat een onwelgevallige of onjuiste beslissing op zich geen grond voor wraking vormt, stellen zij dat de beslissing van de rechters om op de genoemde gronden al hun – uitgebreid onderbouwde en gemotiveerde – onderzoekwensen af te wijzen zodanig onbegrijpelijk is dat hiervoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid ten opzichte van verzoekers. Gelet op de geldende wetgeving en de daaraan gekoppelde (recente) jurisprudentie zou een redelijk denkende rechter in de gegeven omstandigheden niet tot de genoemde beslissing en de motivering daarvan hebben kunnen komen, waardoor de beslissing van 4 mei 2021 objectief gezien tenminste de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, aldus verzoekers. Al deze omstandigheden samen leveren volgens verzoekers een zwaarwegende aanwijzing op dat de rechters jegens hen een vooringenomenheid koesteren.
2.4
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en zij hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Bij de beoordeling van de wrakingsverzoeken stelt de wrakingskamer voorop dat een rechter alleen kan worden gewraakt als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter ten opzichte van een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2
De wrakingsverzoeken zijn ingediend naar aanleiding van beslissingen van 4 mei 2021 op onderzoekwensen van verzoekers in de strafzaak 26ParkCity. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.3
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.4
Uit deze uitspraak van de Hoge Raad volgt dat het toetsingskader uitermate beperkt is als, zoals in dit geval, de motivering van een beslissing ten grondslag wordt gelegd aan een verzoek tot wraking van de rechters die deze hebben gegeven.
Ter beoordeling ligt thans dan ook voor de vraag of de motivering van de beslissingen tot afwijzing van onderzoekwensen in de gegeven omstandigheden zodanig onbegrijpelijk is dat hiervoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid.
3.5
De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Daargelaten de vraag of de door de rechters voor de beslissingen gegeven motivering in al haar onderdelen juist is – deze vraag ligt immers niet ter beantwoording door de wrakingskamer voor –, is de wrakingskamer van oordeel dat de motivering van de gegeven beslissingen, ook als deze in onderling verband en samenhang worden bezien, niet zodanig onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid. Daarbij neemt de wrakingskamer mede in aanmerking dat de rechters in de motivering hebben vooropgesteld dat alle overwegingen en daaraan gekoppelde beslissingen naar hun aard en inhoud en gelet op de fase waarin de behandeling van de strafzaken zich bevindt, een voorlopig karakter hebben. Hetgeen verzoekers in dit verband hebben aangevoerd geeft de wrakingskamer geen reden om te twijfelen aan het voorlopig karakter van de desbetreffende overwegingen. De stelling van verzoekers dat er bij de huidige stand van zaken geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden zijn te verwachten, wat van die stelling verder ook zij, geeft onvoldoende grond om aan het voorlopig karakter van de gewraakte overwegingen te twijfelen. Ook zonder deze nieuwe feiten of omstandigheden kunnen de rechters, acht slaand op hetgeen voorvalt bij de verdere behandeling van de strafzaak, tot andere inzichten komen.
3.6
De wrakingskamer zal de verzoeken tot wraking van de rechters dan ook ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart de verzoeken tot wraking van de rechters ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. T. van de Woestijne en
mr. J.J. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.