Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
hierna samen te noemen: verzoekers
1.De procedure
- de e-mailberichten van mr. Kint, mr. Flokstra en mr. Van Boom van 7 mei 2021 waarbij zij de rechters hebben gevraagd zich te verschonen;
- het e-mailbericht van mr. Dunsbergen van 8 mei 2021 waarbij hij de rechters heeft gevraagd zich te verschonen;
- de e-mailberichten van de rechtbank aan de genoemde vier raadslieden van 10 mei 2021 waarbij aan hen is meegedeeld dat de rechters geen aanleiding zien om zich te verschonen;
- de e-mailberichten van mr. Kint, mr. Flokstra en mr. Van Boom van 10 mei 2021 waarbij zij een verzoek hebben gedaan tot wraking van de rechters;
- het e-mailbericht van mr. Dunsbergen van 11 mei 2021 waarbij hij een verzoek heeft gedaan tot wraking van de rechters;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 7 juni 2021;
- het e-mailbericht van mr. Dunsbergen van 16 juni 2021;
- het e-mailbericht van mr. Boersma van 16 juni 2021, inhoudende dat de rechters wegens zittingsverplichtingen niet in de gelegenheid zijn nog te reageren op het bericht van mr. Dunsbergen.
.
2.Het wrakingsverzoek
héteinddossier naar aanleiding van
déregiezitting, terwijl ná de gewraakte (motivering van) beslissingen geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen worden verwacht (nota bene door […] de integrale afwijzing van alle ‘rechtmatigheids-verzoeken’), aldus verzoekers. Daarom stellen zij dat deze ’vooropstelling’ voor betekenisloos moet worden gehouden. Volgens verzoekers volgen de rechters verder (enkel) de informatie van het Openbaar Ministerie zonder nieuwsgierig te zijn naar de feiten die ten grondslag liggen aan de bewijsgaring. Verzoekers hebben er daarbij op gewezen dat de rechters in de beslissing herhaald en ongeclausuleerd hebben vastgesteld dat de gegevens van Encrochat in Frankrijk zijn verzameld op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden waarvoor een Franse rechter een machtiging had verleend en dat ten behoeve van de samenwerking met Nederland een JIT-overeenkomst is gesloten. Nu de verdediging deze ‘vaststellingen’ gemotiveerd en gedocumenteerd heeft betwist en gemotiveerd heeft betoogd dat de bewuste informatie niet in Frankrijk maar (door Frankrijk) in Nederland is verzameld door het plegen van computervredebreuk, terwijl er al sprake was van samenwerking tussen de Franse en Nederlandse opsporingsdiensten voordat op 10 april 2020 de JIT-overeenkomst werd gesloten, zijn zij van mening dat de rechters door deze ‘vaststellingen’ ten onrechte dwars tegen de belangen van verzoekers zijn ingegaan. De door de rechters genoemde wettelijke basis van artikel 126uba, lid 1 sub a, b, c en d Sv voor het gebruik van de gegevens van Encrochat kán daarvoor volgens verzoekers bovendien niet de basis vormen, omdat het genoemde artikel alleen van toepassing kan zijn bij het binnendringen van een geautomatiseerd werk door de Nederlandse opsporingsdiensten, terwijl dat nimmer is gesteld of gebleken.
- zelfs als de rol van de Nederlandse autoriteiten veelomvattender zou zijn dan tot nu toe het geval leek te zijn, het onderzoek wegens het vertrouwensbeginsel niet ter toetsing voorligt omdat het onder Franse regelgeving heeft plaatsgevonden;
- er geen begin van aannemelijkheid is dat de wijze waarop van de resultaten van de Encrochat-hack gebruik wordt gemaakt in de strafzaken tegen de verdachten, een inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM;
- er op dit moment onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de verdachten in de onderzoeken 26ParkCity en 26Woodland ook specifiek onderwerp van onderzoek waren in onderzoek 26Lemont;
- er vooralsnog geen begin van aannemelijkheid is dat sprake is van een vormverzuim jegens verdachte(n) in onderzoek 26Lemont dat een schending van artikel 6 EVRM in deze procedure oplevert.