ECLI:NL:RBOBR:2021:376

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
SHE 20/1982 en 20/2021
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor motorcrosscircuit wegens onvoldoende milieueffecten en stikstofdepositie

Op 29 januari 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaken SHE 20/1982 en SHE 20/2021, waarin de rechtbank de beslissing op bezwaar van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant heeft vernietigd. De zaak betreft een omgevingsvergunning voor het motorcrosscircuit aan de Victoriedijk te Valkenswaard. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende is onderzocht of de wijziging van het circuit milieuneutraal is, en dat niet vaststaat dat er sprake is van een afname van de stikstofdepositie ten opzichte van de uitgangssituatie. De rechtbank heeft de vergunning vernietigd op basis van de Wet natuurbescherming, omdat de vergunninghouder niet kon aantonen dat de wijziging geen negatieve gevolgen zou hebben voor het Natura 2000-gebied. De rechtbank heeft de last onder dwangsom in stand gelaten, maar de vergunning voor de milieuneutrale wijziging is ongeldig verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige milieueffectrapportages bij wijzigingen van vergunningen in gevoelige gebieden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 20/1982 en SHE 20/2021

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2021 in de zaken tussen

Vereniging [naam] , Stichting Milieuwerkgroep Kempenland en Stichting Brabantse Milieufederatie, eisers 1,
(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
[naam] , [naam] , [naam] , [naam] , [naam] en [naam], te [woonplaats] , eisers 2,
(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Speekenbrink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Motorsport Vereniging Valkenswaard (MVV), gemachtigde: mr. W. Krijger.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Motorsport Vereniging Valkenswaard (MVV) op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) vergunning verleend voor het organiseren van crossactiviteiten op het motorcrosscircuit naast het Eurocircuit, gelegen aan de [adres] , gelegen nabij het Natura 2000-gebied “Leenderbosch, Groote Heide & De Plateaux”. De beschrijving van het project in de aanvraag en de bijlagen 1 en 2 bij deze beschikking, voor zover deze betrekking heeft op de activiteit en emissiepunten, maakt onderdeel uit van deze vergunning.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eisers 1 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/1982. Het beroep van eisers 2 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 20/2021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op 3 november 2020 samen met de zaken SHE 20/1444, SHE 19/2719 en SHE 19/2957. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Vervolgens beoordeelt de rechtbank of verweerder het bestreden besluit kon nemen. De regelgeving waarnaar wordt verwezen, staat in een bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Op het terrein aan de [adres] , bij en gedeeltelijk op de voormalige vuilstort, liggen een autorallycircuit en een motorcrosscircuit. Op 31 augustus 1993 heeft verweerder aan Motorsport Vereniging Valkenswaard een Hinderwetvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting tot het beoefenen van de motorsport op het motorsportcircuit op deze locatie. Deze vergunning ziet op de zandbaan met bijbehorende voorzieningen. Bij de vergunning voor het motorcrosscircuit hoort een tekening waarop is weergegeven hoe het terrein is ingericht. Op dezelfde datum heeft verweerder aan de Nederlandse Rallycross Vereniging een Hinderwetvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting tot het beoefenen van de autorallysport op het Eurocircuit. Beide vergunningen zijn gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aan de Hinderwetvergunning voor het motorcrosscircuit zijn geluidsvoorschriften verbonden. Er zijn grenswaarden gesteld aan het geluid van de omroep- en muziekinstallatie en aan het geluid van de activiteiten en installaties binnen de inrichting indien er geen sprake is van een motorcross of training. Er zijn géén doelvoorschriften gesteld aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting in verband met het gebruik van het circuit door crossmotoren bij wedstrijden of trainingen. Er zijn slechts voorschriften opgenomen voor het type crossmotor bij wedstrijden en de openingstijden van het circuit. Ter plaatse van de twee circuits geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 1977”, dat op 26 juni 1986 onherroepelijk is geworden. Op de gronden rusten de bestemmingen “Crossterrein” (artikel 34 van de planregels), “Voorlopig zandwinning/vuilstort; definitief crossterrein” (artikel 35) en “Voorlopig zandwinning/vuilstort; definitief bos” (artikel 36).
  • In het verleden zijn meerdere verzoeken om handhaving ingediend, onder andere door eisers. Deze verzoeken hebben geleid tot uitspraken van deze rechtbank en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). In de uitspraak van
24 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3444) oordeelde de Afdeling dat de feitelijke situatie wat de loop van de baan van het motorcrosscircuit afwijkt van de tekening bij de Hinderwetvergunning. In de noordoostelijke hoek is een extra lus in de baan aangebracht en in de zuidoostelijke hoek is de bocht ruimer gemaakt. Hierdoor is de baan aan deze kant van het terrein langer geworden en iets opgeschoven in de richting van enkele nabijgelegen woningen. Volgens de Afdeling kon niet worden uitgesloten dat deze - niet vergunde - veranderingen een hogere geluidbelasting bij deze woningen tot gevolg hebben.
  • Deze rechtbank heeft een omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan van onder meer het motorcrosscircuit voor de Dakar Pre Proloog vernietigd in een uitspraak van 23 maart 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:1667). In deze uitspraak overwoog de rechtbank dat de Dakar Pre Proloog wordt gehouden in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo en kon de rechtbank niet op voorhand uitsluiten dat tijdens de Dakar Pre Proloog de geluidsvoorschriften J1, J3, J4, J5 en J7 van beide Hinderwetvergunningen zouden worden overschreden.
  • De eisers uit Dommelen hebben percelen ten noorden van de Victoriedijk.
  • Vergunninghoudster heeft op 13 september 2019 een aanvraag ingediend voor een milieuneutrale wijziging van de Hinderwetvergunning voor het motorcrosscircuit. Bij besluit van 4 november 2019 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard (B&W) een omgevingsvergunning verleend voor een milieuneutrale verandering van een inrichting, te weten de motorcrossbaan op het perceel kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, [perceel] , plaatselijk bekend [adres] . Bij besluit van
  • Verweerder heeft op 18 oktober 2019 aan vergunninghoudster een last onder dwangsom opgelegd vanwege het niet beschikken van een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het gebruik van en de activiteiten op het motorcrosscircuit aan de Victoriedijk. Hiertegen hebben eisers en vergunninghoudster bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dat bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen hebben eisers en vergunninghoudster beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummers SHE 19/2719 en SHE 19/2957.
  • Vergunninghoudster heeft op 28 januari 2020 een aanvraag voor een Wnb-vergunning ingediend. De aanvraag heeft betrekking op het organiseren van crossactiviteiten, waaronder de Dakar Pre Proloog op het motorcrosscircuit naast het Eurocircuit aan de [adres] zoals dat is gewijzigd na verlening van de Hinderwetvergunning uit 1993 en is vergund in de omgevingsvergunning voor de milieuneutrale wijziging van 4 november 2019.
Bespreking beroepsgronden
3. Eisers 1 stellen dat verweerder bij het bestreden besluit is uitgegaan van onjuiste emissiegegevens in de referentiesituatie. Zij stellen dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het besluit van B&W van 4 november 2019.
3.2
In het bestreden besluit heeft verweerder als referentiesituatie de Hinderwetvergunning uit 1993 gehanteerd. Het betreffende Natura 2000-gebied is op 24 maart 2000 aangewezen.
3.3
In de beoordeling van de gevolgen van het project voor een Natura 2000-gebied mag rekening worden gehouden met bestaande toestemmingen op de relevante referentiedata. In het geval dat niet eerder een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) dan wel de Natuurbeschermingswet (oud) is verleend, kunnen significante gevolgen namelijk worden uitgesloten voor zover de wijzigingen van een activiteit in een Nbw-vergunning niet leiden tot andere of grotere negatieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied ten opzichte van de situatie waarvoor ten tijde van de relevante referentiedatum voor het betrokken Natura 2000-gebied toestemming bestond (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9656). Onder het verlenen van toestemming als hiervoor bedoeld, kan in een geval als deze de vergunning, dan wel de melding krachtens de Wet milieubeheer of de daaraan voorafgaande Hinderwet worden verstaan.
Daarnaast dient in gevallen waarin een (latere) toestemming voor de activiteit is verleend die minder gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft dan de op de referentiedatum toegestane activiteit de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden deze (latere) toestemming als uitgangspunt te worden genomen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van
13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1891).
3.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de verleende omgevingsvergunning van 4 november 2019 en de aanpassing daarop in de beslissing op bezwaar van 12 mei 2020 als uitgangssituatie had moeten hanteren. De reden hiervoor is dat in de betreffende omgevingsvergunning strengere en specifieke eisen zijn gesteld aan het type crossmotoren dat mag worden gebruikt bij wedstrijden en dat nu ook (anders dan in de Hinderwetvergunning uit 1993) eisen zijn gesteld aan het type crossmotoren dat mag worden gebruikt bij trainingen. Weliswaar hebben deze eisen vooral betrekking op de geluidsbelasting van de crossmotoren, maar door deze eisen wordt het gebruik van luidere en oudere crossmotoren die in 1993 wel waren toegestaan, in 2020 verboden. Deze nieuwe eisen staan los van de verlegging van het motorcrosscircuit ten opzichte van de ligging van de baan in de Hinderwetvergunning uit 1993. Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het verbod van deze oudere crossmotoren kan leiden tot een lagere stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. In ieder geval leidt het verbod van de oudere crossmotoren tot een lagere geluidsbelasting op het Natura 2000-gebied. Dat betekent dat door een latere toestemming minder gevolgen voor het Natura 2000-gebied optreden dan door de Hinderwetvergunning uit 1993 en dat deze latere toestemming als uitgangspunt moet worden genomen. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit onvoldoende onderkend. Het bestreden besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging.
3.5
In de uitspraak van heden wordt het besluit van B&W van 12 mei 2020 vernietigd. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten en zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eisers bespreken die zijn gericht op de berekening van de emissie in de referentiesituatie.
4.1
Eisers stellen dat is uitgegaan van de verkeerde emissie-eisen voor crossmotoren in de referentiesituatie. Verweerder heeft de normen gehanteerd voor motoren op de weg en niet voor crossmotoren. In de milieuvergunning van 1993 zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van de stikstofemissie van motoren. Ook wordt er geen maximum aantal motoren genoemd. Onduidelijk is waar de norm van 0,30 g NOx per kilometer voor een crossmotor op is gebaseerd.
4.2
Verweerder stelt hierover dat de wettelijke emissieplafonds voor voertuigen worden uitgevaardigd via EU-richtlijnen. Een specifieke richtlijn voor “off road” motoren is er niet. Dat heeft geleid tot het aansluiten bij de richtlijn 2002/51/EG. Het aansluiten bij deze richtlijn betreft eerder een situatie dat er te weinig stikstofemissie wordt toebedeeld in de referentiesituatie dan teveel.
4.3
Niet in geschil is dat EU-Richtlijn 2002/51/EG geen emissie-eisen voor crossmotoren bevat. In artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn wordt verwezen naar Richtlijn 92/61/EG. Artikel 1 van deze richtlijn bepaalt dat deze niet van toepassing is op motorvoertuigen die zijn bestemd om deel te nemen aan wedstrijden. Eisers merken terecht op dat de normen van de richtlijnen niet van toepassing zijn op de motoren die op het motorcrosscircuit worden gebruikt. Dat betekent dat verweerder zal moeten onderbouwen waarom hij aansluiting zoekt bij de emissie-eisen uit EU-Richtlijn 2002/51/EG in de referentiesituatie. Met verwijzing naar het rapport bij de aanvraag, heeft verweerder voldoende onderbouwd waarom hij is uitgegaan van een emissie van 0,30 g NOx per kilometer in de referentiesituatie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers niet hebben weersproken dat de werkelijke emissie in de referentiesituatie mogelijk hoger is. Dit argument van eisers slaagt niet.
5.1
Eisers vinden dat rekening moest worden gehouden met regels voor schonere motoren na 2000. Er is geen sprake van een ongewijzigde voortzetting van de bedrijfsvoering van het project waarvoor in 1993 een milieuvergunning is verleend. Dit is een wijziging in het project die ten onrechte niet is betrokken bij de referentiesituatie. Bovendien heeft geen interne saldering met de lagere emissies kunnen plaatsvinden.
5.2
Verweerder stelt dat de na 2000 uitgevaardigde regels niet als later verleende vergunning met een lagere emissie zijn te beschouwen. De milieuvergunning is expliciet verleend voor de activiteiten die op het motorcrossterrein plaatsvinden en zolang de vergunning geldt, mag daarvan gebruik gemaakt worden. Het aantal motoren is hetzelfde gebleven, maar in de referentiesituatie was sprake van een hogere emissie per motor. Die ruimte is gebruikt om een aantal evenementen nu wel mee te nemen in de natuurvergunning.
5.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de berekening van de emissie in de vergunde situatie in navolging van het rapport bij de aanvraag uitgaat van een lagere emissie van 0,15 g NOx/km in plaats van 0,30 g NOx/km, de emissie in de referentiesituatie. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij dit uitgangspunt heeft gevolgd.
Als er geen latere algemene regels zijn die verplichten tot gebruik van motoren met een lagere emissie dan de motoren in de referentiesituatie (iets wat verweerder zelf stelt), dan moet in de vergunde situatie worden uitgegaan van de dezelfde emissie voor motoren als de motoren in de referentiesituatie. Immers, als er wel nadere regels zouden zijn gesteld aan motoren die leiden tot een lagere stikstofemissie, zou dit ook betekenen dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de stikstofemissie van motoren op de referentiedatum gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1891). In het bestreden besluit zijn geen emissie-eisen aan motoren gesteld. In de aanvraag staat evenmin dat uitsluitend het gebruik van motoren met een lagere emissie van 0,15 g NOx/km wordt aangevraagd. Het gebruik van motoren met een hoge emissie van 0,30 g NOx/ km is niet verboden in het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden kan niet op voorhand worden uitgesloten dat in de vergunde situatie motoren met een emissie van 0,30 g NOx/km worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld de motoren in de referentiesituatie. Volgens de rechtbank had verweerder er daarom van moeten uitgaan dat de emissies van motoren in de vergunde situatie gelijk moeten zijn aan de emissies van motoren in de referentiesituatie. Dat betekent dat het aangevraagde geïntensiveerde gebruik van het motorcrosscircuit zonder meer leidt tot een hogere stikstofemissie. Verweerder heeft dit onvoldoende onderkend. Onder deze omstandigheden is ook geen aanleiding voor interne saldering ingevolge artikel 2.1, onder c, van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant van 9 april 2020 (de Beleidsregel) noch is sprake van interne saldering op de wijze die wordt voorgestaan in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:71).
6.1
Eisers voeren aan dat voor een groot aantal evenementen van (veel) te positieve uitgangspunten is uitgegaan voor de vergunde situatie. Het gaat met name om de Dakar Pre Proloog. Daar komen veel meer bezoekers en er zijn meer verkeersbewegingen die bovendien verkeerd zijn gemodelleerd.
6.2
Verweerder stelt dat deze activiteiten geen onderdeel uitmaken van de milieuvergunning van 1993 en nieuw worden aangevraagd. In de aanvraag is uitgegaan van circa 20.000 bezoekers. Het evenement wordt georganiseerd door vergunninghoudster en de Nederlandse Rallycross Vereniging (NRV). In de aanvraag is uitgegaan van 9.500 bezoekers voor MVV. De resterende bezoekers zijn toegeschreven aan de NRV en het gebruik van het aangrenzende autorallycrosscircuit ten behoeve van de Dakar Pre Proloog.
6.3
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de NRV geen vergunning op basis van de Wnb heeft voor het houden van de Dakar Pre Proloog. Verweerder heeft niet onderzocht of het gebruik van het rallycrosscircuit ten behoeve van de Dakar Pre Proloog in strijd is met de Hinderwetvergunning voor het rallycrosscircuit en verweerder heeft evenmin onderzocht of de Dakar Pre Proloog al werd gehouden voor de referentiedatum. Daarom heeft verweerder niet op voorhand kunnen uitsluiten dat voor het houden van de Dakar Pre Proloog op het rallycrosscircuit een vergunning op basis van de Wnb is vereist. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat een deel van de bezoekers aan de Dakar Pre Proloog kan worden toegerekend aan het legale gebruik (in overeenstemming met de Wnb) van het rallycrosscircuit. Dat betekent dat de berekening van de stikstofemissie vanwege dit evenement onjuist is en dat het bestreden besluit onvoldoende is onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt. Gelet op deze uitkomst laat de rechtbank in het midden of het bezoekersverkeer verkeerd is gemodelleerd. Overigens zal verweerder ook ten aanzien van de overige evenementen moeten onderzoeken of deze plaatsvonden voor de referentiedatum en in overeenstemming zijn met de Hinderwetvergunning voor het motorcrosscircuit. Ook moeten de overige evenementen na de referentiedatum onafgebroken zijn gehouden gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Beleidsregel.
7.1
Eisers voeren aan dat in de referentiesituatie activiteiten zijn meegenomen waarvoor geen toestemming is verleend. Een deel van de activiteiten (zoals de Dealerdag- en de Sponsorcross) ziet niet op motorcross en is alleen daarom al niet in overeenstemming met de milieuvergunning uit 1993. Ook is niet duidelijk of er op die momenten minder getraind werd. Het is niet aannemelijk gemaakt dat de evenementen ieder jaar hebben plaatsvonden. Het gebruik van het terrein voor demonstraties is geen gebruik waarvoor (onafgebroken) toestemming is verleend.
7.2
Verweerder stelt dat in de referentiesituatie uitsluitend de in 1993 vergunde ruimte is betrokken. Verweerder kijkt hierbij niet zozeer naar de naam van het evenement, maar naar de tijd die ten behoeve van het evenement of het gewone gebruik van het circuit wordt besteed aan het trainen en racen met motoren.
7.3
Ingevolge artikel 2.6, eerste lid, van de Beleidsregel mag een activiteit alleen worden ingezet ten behoeve van intern salderen voor zover er een toestemming was voor de
N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie en die sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning is vereist.
7.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder het totale gebruik per jaar heeft beschouwd om de vergunde ruimte te bepalen. Met andere woorden, als in bepaalde weken niet is getraind, worden deze uren wel ingezet ten behoeve van bijvoorbeeld de extra training voor een evenement. De rechtbank acht deze toepassing van de Beleidsregel niet onjuist, mits voldoende vaststaat dat de evenementen zelf wel onafgebroken zijn gehouden en mogen worden gehouden op basis van de Hinderwetvergunning voor het motorcrosscircuit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.1
Volgens eisers had verweerder moeten onderzoeken of de vergunde afname van de emissies niet noodzakelijkerwijs zou moeten worden beperkt in verband met de toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Op artikel 2.6, derde lid, van de Beleidsregel wordt niet ingegaan.
8.2
Verweerder stelt hierover dat meer stikstofreductie bij een mitigerende maatregel niet noodzakelijk is. Intrekking van deze emissie is niet noodzakelijk, nu verweerder in het kader van de algemene opgave bezig is met een gebiedsgerichte aanpak. Voor de vergunningverlening geldt dat in dit geval sprake is van een afname van stikstofdepositie.
8.3
Ingevolge artikel 2.6, derde lid, van de Beleidsregel betrekt verweerder bij de beoordeling van de aanvraag voor intern salderen uitsluitend de N-emissie van de activiteit voor zover intrekking van de daaraan ten grondslag liggende toestemming niet noodzakelijk is in verband met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
8.4
Eisers hebben niet weersproken dat meer stikstofreductie bij een mitigerende maatregel niet noodzakelijk is. Niet goed valt in te zien waarom dan vanwege de stikstofdepositie op het betreffende gebied passende maatregelen zouden moeten worden gnomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.1
Eisers voeren aan dat in het kader van de cumulatietoets rekening moet worden gehouden met projecten die zijn vergund, maar nog niet gerealiseerd. De aanleg van de Nieuwe Verbinding N69 en de aanleg van de Kempenbaan-West zijn niet in samenhang met dit project beoordeeld.
9.2
Verweerder merkt hierover op dat voor het onderhavige project geldt dat sprake is van een afname van de stikstofdepositie ten opzichte van de uitgangssituatie. Cumulatie is daardoor geen punt.
9.3
De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat onvoldoende vaststaat dat sprake is van een afname van de stikstofdepositie ten opzichte van de uitgangssituatie. Onder deze omstandigheden had verweerder wel rekening moeten houden met de stikstofdepositie vanwege de aanleg en het gebruik van de Nieuwe Verbinding N69 en de Kempenbaan-West Deze beroepsgrond slaagt.
10. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Onder deze omstandigheden laat de rechtbank de bespreking van het op 21 oktober 2020 ingediende rapport “Analyse AERIUS berekening Stikstofdepositie Motorsport Vereniging Valkenswaard (MVV) ihkv aanvraag vergunning Wet natuurbescherming (Wnb)” achterwege en geeft de rechtbank hier geen oordeel over. De rechtbank zal hieronder de overige beroepsgronden met betrekking tot mogelijk andere gevolgen voor het Natura 2000-gebied bespreken.
11.1
Eisers voeren aan dat geen akoestisch onderzoek is overgelegd, waardoor niet kan worden gecontroleerd of de drempelwaarde voor geluidsverstoring van vogels op 42 dB(A) niet wordt overschreden.
11.2
Verweerder stelt dat het vogelrichtlijngebied op ruim 3 km afstand ligt van het motorcrosscircuit en zo ver kan de 42 dB(A) contour nooit liggen. Het leefgebied van de beekprik ligt op circa 300 m van de crossbaan en op die afstand is onderwatergeluid uit te sluiten.
11.3
De rechtbank stelt voorop dat verweerder uitsluitend rekening hoeft te houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Het gebied is aangewezen ingevolge de Habitatrichtlijn 92/43/EEG ten behoeve van habitattypen en enkele dieren (vooral vissen). Ofschoon de aangewezen beek Keersop op korte afstand
(300 meter) van het motorcrossterrein ligt, heeft verweerder kunnen uitsluiten dat de geluidsbelasting vanwege het circuit kan leiden tot een verstoring van deze soorten. Het gebied dat is aangewezen ingevolge de Vogelrichtlijn 79/409/EEG ligt op grotere afstand (drie kilometer) van het motorcrosscircuit. Hier worden drie vogelsoorten aangewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder kunnen uitsluiten dat de geluidsbelasting vanwege het circuit kan leiden tot een verstoring van deze soorten. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het midden kan blijven of de Wnb strekt tot bescherming van de belangen van eisers 2.
12.1
Eisers 2 vrezen nog de gevolgen van de aanwezigheid van een bodemverontreiniging onder de voormalige stortplaats aan de Victoriedijk waar een deel van het motorcrosscircuit op is gelegen.
12.2
De aanvraag heeft geen betrekking op grondwerkzaamheden of het oppompen van grondwater. Wel is er sprake van het ophogen ten opzichte van het maaiveld.
12.3
In de uitspraak van 20 december 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:6396) heeft de rechtbank geoordeeld dat niet duidelijk is hoe diep is gestort op de voormalige stortplaats aan de Victoriedijk. In die zaak is door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant niet weersproken dat een deel van de bodem onder de voormalige stortplaats (waar thans het Eurocircuit op ligt) niet is onderzocht. In de uitspraak van 26 maart 2019 (ECLI:NL:RBOBR:2019:1667) oordeelde de rechtbank dat verweerder de mogelijke effecten van de grondwerkzaamheden ter voorbereiding van het Eurocircuit en het motorcrossterrein op de Dakar Pre Proloog in relatie tot de mogelijke verontreiniging van de bodem onder beide circuits beter moet onderzoeken. De rechtbank heeft in een aantal uitspraken van 19 oktober 2020 rond de N69 (ECLI:NL:RBOBR:2020:5062, ECLI:NL:RBOBR:2020:5063, ECLI:NL:RBOBR:2020:5064 en ECLI:NL:RBOBR:2020:5069) geoordeeld dat niet kan worden uitgesloten dat door de voormalige stortplaats een verontreiniging van het grondwater in het ondiepe en diepe pakket optreedt. Partijen verschillen van mening over de ernst en omvang van die grondwaterverontreiniging. In de uitspraken heeft de rechtbank het voldoende aannemelijk geacht dat door de vergunde handelingen met betrekking tot de aanleg van de N69 geen gevolgen optreden voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied of de waterkwaliteit van nabijgelegen watergangen.
12.4
De rechtbank stelt in deze zaak vast dat de verlegging van het motorcrosscircuit al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, voordat de onderzoeken zijn uitgevoerd die worden genoemd in de uitspraken van 19 oktober 2020. Verweerder heeft daarom kunnen uitsluiten dat door de vergunde wijziging van het motorcrosscircuit significante gevolgen optreden voor het Natura 2000-gebied, temeer omdat de wijziging van het circuit alleen maar leidt tot het ophogen van gronden en niet het afgraven van gronden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, omdat de rechtbank ervan op de hoogte is geraakt dat in de nabije toekomst door de gemeenteraad van Valkenswaard zal worden besloten over de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan ten behoeve van beide circuits. De rechtbank acht het meer efficiënt om deze besluitvorming af te wachten.
14. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van eventuele kosten van de inschakeling van een deskundige omdat dit rapport niet inhoudelijk is besproken. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van eisers 2 bestaat geen aanleiding omdat zij geen kosten hebben gemaakt voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eisers 1 te vergoeden;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers 2 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 januari 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 2.7, tweede lid Wnb

Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Beleidsregel Natuurbescherming Noord-Brabant (versie 3 december 2020)

Artikel 2.1.c: intern salderen: salderen binnen de begrenzing van één project of locatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning
Artikel 2.6 Voorwaarden intern salderen
1.Een activiteit mag alleen worden ingezet ten behoeve van intern salderen voor zover er een toestemming was voor de N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie en die sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning of omgevingsvergunning, onderdeel bouwen, is vereist.
(…)
3. Gedeputeerde Staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor intern salderen uitsluitend de N-emissie van de activiteit voor zover intrekking van de daaraan ten grondslag liggende toestemming niet noodzakelijk is in verband met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.