Ruimte K (containerf buiten)
- Metalen afzuigunit afmetingen 2,5 x 1,8 meter
- 1x koolstoffilter
- 1x zwarte emmer inhouden metalen en PVC koppelingen
- 20x maatbekers met diverse inhoud (05, 1, 3 en 5 liter) allen vervuild met restanten geur BMK
- Gele duimdikke waterslang
- Maatbeker met daarin een hoofdlampje
- 28x lege jerrycan met etiket zwavelzuur 35 Kg, Lotnr: P2499825 (23x), P2501484 (2x) en P2491620 (3x)
- 22x zwarte schroefdekselvat van 220 liter, enkele restanten bruin/gele vloeistof
- 5x 10 meter flexibele afzuigslang
- 2x klokpomp
- 12x gebruikte vervuilde emmer met restant bruine vloeistof
- 23x blauwe schroefdekselvat van 220 liter
In twee vaten lagen circa 2x 20 binnen deksels van schroefdeksel. In een vat vloeistofpomp en Karcher hogedrukreiniger.
5. Bij brief van 9 september 2019 heeft de burgemeester eiser laten weten dat hij het
voornemen heeft het pand, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] te sluiten voor een periode van twaalf maanden. Op 16 september 2019 heeft eiser zijn zienswijze daarop gegeven.
6. Voor het verdere verloop van de procedure wordt verwezen naar hetgeen hierboven
onder ‘Procesverloop’ is weergegeven.
7. In het bestreden besluit stelt de burgemeester zich op het standpunt dat hij – in afwijking van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften – bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen omdat in de voormalige varkensstal van eiser voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen die kunnen worden (her)gebruikt bij de productie van harddrugs. Er zijn materialen in de betreffende schuur en bijbehorend erf voorhanden die normaliter gebruikt worden om de grondstof MAPA naar BMK om te zetten. De combinatie van de aanwezige goederen en grondstoffen maakt dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gaat om strafbare voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. Daarnaast bestaat het ernstige vermoeden dat de voorwerpen en stoffen ook daarvoor zijn bestemd, gezien de productie die al daar heeft plaatsgevonden en waaruit het drugsafval is ontstaan. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot sluiting heeft de burgemeester toepassing gegeven aan de Beleidsregels ex artikel 13b Opiumwet (Damocles) voor lokalen en woningen (het beleid). De burgemeester vindt dat een sluiting noodzakelijk is.
8. De eerste vraag die de rechtbank ambtshalve moet beantwoorden, is of eiser nog procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep. De sluiting van het pand is inmiddels beëindigd en ligt dan ook in het verleden. Dat brengt de vraag met zich wat eiser feitelijk nog kan bereiken met deze beroepsprocedure.
9. Eiser heeft hierover onder meer naar voren gebracht dat het procesbelang nog is gelegen in de door hem geleden schade. Als gevolg van het bestreden besluit heeft hij de stal niet kunnen verkopen, waardoor de kosten voor de doorlopende vaste lasten voor zijn rekening zijn gebleven.
10. Volgens rechtspraakvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. De door de sluiting geleden schade acht de rechtbank tot op zekere hoogte aannemelijk en vormt in combinatie met het concrete voornemen om het pand te verkopen een procesbelang voor eiser. De rechtbank vat de door eiser gegeven toelichting niet tevens op als een verzoek om schadevergoeding, omdat een concreet verzoek ontbreekt om de burgemeester in die schade te veroordelen.
11. De kern van de zaak is volgens eiser dat geen sprake is van voorbereidingshandelingen maar van (drugs)afval. Het gaat in deze zaak om het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen waarvan de betrokkene weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit. In dit geval wist eiser allereerst niet van het aanwezig zijn van dat afval totdat hij daarop werd gewezen door de politie en ten tweede is het aangetroffen afval niet bestemd tot het plegen van dat feit, maar was dat afval bestemd voor het gepleegde feit. Dit volgt ook uit het proces-verbaal van 30 augustus 2019 waarin staat dat in de voormalige varkensstal een grootschalige omzetlocatie van de grondstof MAPA naar BMK heeft gezeten. De betreffende politieambtenaar constateerde dat de productie al voorbij was. Vervolgens noemt deze politieambtenaar dit voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. De burgemeester neemt dit over, maar lijkt in het bestreden besluit dit proces-verbaal te zijn vergeten omdat de aanname dat het gaat om achtergebleven goederen niet gebaseerd zou zijn op feiten. Dat er geen sprake is van voorbereidingshandelingen blijkt ook uit het feit dat er geen productiemachines zijn aangetroffen voor het produceren van harddrugs. Feitelijk is er niets van enige waarde achtergelaten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de criminelen nog weer terug zouden komen. Daarom was de burgemeester niet bevoegd het pand te sluiten.
12. Verder voert eiser aan dat toepassing van het beleid onredelijk en onrechtmatig is als hierdoor burgers die niets te maken hebben met de criminele activiteiten net zo hard getroffen worden als de criminelen. Nog erger is het als niet zij getroffen worden, maar de nietsvermoedende burger. Dit had de burgemeester aanleiding moeten geven om gebruik te maken van de hardheidsclausule.
13. Eiser voert tot slot aan dat aan het primaire besluit nog steeds een gebrek kleeft, nu een lastgeving met begunstigingstermijn ontbreekt zoals is voorgeschreven in artikel 2, twaalfde lid, van het beleid. Ook heeft de burgemeester niet onderbouwd dat sprake is van gerechtvaardigde spoedeisende bestuursdwang. Het primaire besluit is daarom nog steeds in strijd met artikel 3:2 en artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De beoordeling van het bestreden besluit
14. De rechtbank stelt voorop dat de door de burgemeester gebruikte bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet geen strafrechtelijke, maar een bestuursrechtelijke bevoegdheid met een herstellend karakter is. Met sluiting van het pand wordt onder meer beoogd dat de openbare orde en de rust in de omgeving wordt hersteld.
15. Op 1 januari 2019 is de tekst van artikel 13b van de Opiumwet gewijzigd en is de bevoegdheid opgenomen dat burgemeesters ook woningen en andere panden kunnen sluiten als er voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3) bij deze wetswijziging is over de reikwijdte van de bevoegdheid het volgende opgenomen:
“Dit wetsvoorstel regelt dat de burgemeester een last onder bestuursdwang kan opleggen als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Net als het huidige artikel 13b Opiumwet heeft de voorgestelde verruiming van artikel 13b Opiumwet alleen betrekking op overtredingen van de Opiumwet. Bij de voorgestelde verruiming gaat het daarbij om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a Opiumwet. Die bepalingen vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld, zoals de feiten die de politie op grond van artikel 9 Opiumwet bevoegd maakten om het pand te betreden, de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen stof (opslag van 2.000 liter zoutzuur in een woonwijk), de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie (een drugslaboratorium of hennepkwekerij in aanbouw) en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.”
16. Uit de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) blijkt verder dat:
“De memorie van toelichting bevat diverse indicaties van de eisen waaraan de onderbouwing van het sluitingsbevel moet voldoen. Zo wijst de toelichting erop dat de voorgestelde verruiming van artikel 13b bedoeld is voor de situatie dat in een pand geen drugs worden aangetroffen, maar er wel voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld, zoals de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen stof en de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. In het nader rapport is dat verder verduidelijkt door erop te wijzen dat op de burgemeester niet de bewijslast van een strafbaar feit rust, maar wel de verplichting om te (kunnen) onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een verboden voorbereidingshandeling.”
17. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 26 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:617) heeft geoordeeld volgt uit deze totstandkomingsgeschiedenis dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. 18. Niet in geschil is dat in het pand een grootschalige omzetlocatie van de grondstof MAPA naar BMK heeft gezeten ter voorbereiding van de productie van amfetamine. De vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden is of de aangetroffen voorwerpen en stoffen duidelijk - nog steeds - bestemd zijn ter voorbereiding of bevordering van de productie van harddrugs.
19. De rechtbank stelt vast dat er een grote hoeveelheid gebruikte en (bijna) lege voorwerpen zijn aangetroffen. Het gaat met name om containers, vaten, tonnen, emmers, maatbekers, roerstokken, een pollepel, jerrycans en verpakkingsmateriaal met soms restanten MAPA of de geur van MAPA dan wel BMK. Er zijn ook vaten aangetroffen die nog wel een grote hoeveelheid vloeistoffen bevatten (bijvoorbeeld in ruimte G2 en D1). Die vloeistoffen zijn echter ongedefinieerd. Daarnaast zijn in een container buiten het pand onder meer nog een metalen afzuigunit en een koolstoffilter aangetroffen. Het beeld wat uit de bestuurlijke rapportage naar voren komt, is dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen zijn achtergelaten. De voorwerpen die in de container buiten op het erf zijn aangetroffen ondersteunen dat beeld. Hoewel de rechtbank aanneemt dat de aangetroffen goederen en stoffen gebruikt zijn voor de omzetting naar BMK, is de aangetroffen situatie naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat wat is aangetroffen (opnieuw) zal worden gebruikt voor strafbare voorbereidingshandelingen. De feitelijke situatie, zoals weergegeven in de bestuurlijke rapportage, biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. De reikwijdte van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet kan niet zodanig worden opgerekt dat een pand ook kan worden gesloten als strafbare voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden zonder dat concrete aanknopingspunten bestaan dat die opnieuw zullen plaatsvinden. Gelet hierop was de burgemeester niet bevoegd op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet het pand van eiser te sluiten. Het beroep is reeds daarom gegrond en de rechtbank komt niet toe aan de andere beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
20. De burgemeester was niet bevoegd het pand op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet te sluiten. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of de burgmeester op te dragen een nieuw besluit te nemen, omdat de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen in dit geval ontbreekt. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de burgemeester aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Verder maakt eiser aanspraak op de reiskosten die hij heeft moeten maken om het onderzoek ter zitting bij te wonen. De rechtbank zal daarvoor een vergoeding toekennen van € 21,60 (reiskosten openbaar vervoer). Ook maakt eiser aanspraak op een bedrag van € 160,- aan verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij een dag vrij heeft genomen. Indien de verletkosten niet zijn gespecificeerd, zoals hier het geval, is dat volgens vaste rechtspraakvan de Afdeling reden om de vergoeding vast te stellen op het minimumtarief. Gelet op het aanvangstijdstip van de zitting, 14.30 uur, acht de rechtbank een forfaitair aantal van vier uur echter niet onredelijk. De verletkosten stelt de rechtbank daarom vast tegen het minimumtarief van € 7,- voor de duur van vier uur (€ 28,-). De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten worden gelet op het voorgaande vastgesteld op € 2.185,60 (€ 2.136,- + € 21,60 + € 28,-).