ECLI:NL:RBOBR:2021:409

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
SHE 20/1302
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een varkensstal op basis van de Opiumwet en de bevoegdheid van de burgemeester

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 27 januari 2021 uitspraak gedaan over de sluiting van een varkensstal door de burgemeester van Venray op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De eiser, eigenaar van de stal, betwistte de sluiting, die was gebaseerd op de bevindingen van de politie dat de stal een grootschalige omzetlocatie was voor de grondstof MAPA naar BMK, wat voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine inhoudt. De burgemeester had besloten de stal voor twaalf maanden te sluiten, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om deze maatregel op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen niet van dien aard waren dat redelijkerwijs kon worden aangenomen dat deze opnieuw gebruikt zouden worden voor strafbare voorbereidingshandelingen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en herstelde het primaire besluit, waardoor de sluiting van de stal ongedaan werd gemaakt. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Pool),
en

de burgemeester van Venray, de burgemeester

(gemachtigden: mr. S. Romijn en mr. P.J.J.E. Hanen).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2019 (het primaire besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet besloten de ‘voormalige’ varkensstal aan het adres [adres] te [woonplaats] (de varkensstal) te sluiten voor een periode van twaalf maanden.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AWB/ROE 19/2672.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg heeft op 28 oktober 2019 dat verzoek afgewezen.
Op 14 november 2019 is het betreffende pand feitelijk gesloten.
Bij besluit van 4 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg. Op grond van het Zaakverdelingsreglement rechtbank Limburg is de zaak verwezen naar de rechtbank Oost-Brabant.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 30 november 2020. Eiser is met zijn gemachtigde naar de zitting gekomen. Namens de burgemeester zijn zijn gemachtigden naar de zitting gekomen.

Overwegingen

1. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. Eiser is eigenaar van de varkensstal.
3. Op zaterdag 17 augustus 2019 heeft de politie Limburg naar aanleiding van een melding bij de regionale meldkamer van de politie een onderzoek ingesteld in de varkensstal. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de politie op 30 augustus 2019 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Hierin staat onder meer het volgende:
“Door gespecialiseerde politiemedewerkers van de afdeling Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) werd ter plaatse een onderzoek ingesteld. Door hun is het volgende vastgesteld.
In de “voormalige” varkensstal heeft een grootschalige omzet locatie van de grondstof MAPA naar BMK gezeten. Dit zijn voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. Er werden in diverse ruimtes van de stal goederen en vloeistoffen aangetroffen die normaliter gebruikt worden bij voornoemd proces. Een lijst van de aangetroffen goederen is als bijlage bij deze rapportage gevoegd.”
4. In de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen is het volgende vermeld:

Ruimte G (gang van voormalige stal)

  • IBC, inhoudsmaat 1000 liter, leeg
  • IBC, inhoudsmaat 1000 liter, inhoudende een restant gelige vloeistof met gelige olieachtige drijflaag geur BMK
  • Blauw klemdekselvat van 220 liter, inhoudende circa 180 liter van een heldere zure vloeistof

Ruimte A (1e ruimte links in gang)

  • 20x blauwe metalen ton met klemdeksel sluiting. Allen leeg en voorzien van etiket “Titanium Dioxide Batch No: TD-20190401 25 kg”
  • 3x zwart schroefdekselvat van 220 liter, in alle drie een restant vochtig wit poeder met de geur van MAPA (FD-MAPA)
  • 64x schroefdeksel ringen van een schroefdekselvat
  • 4x binnen deksel van schroefdeksel

Ruimte B (2e ruimte links in gang)

In de ruimte een sterke zwavelzuurgeur + sporen van lozen vloeistof in gierkelder

  • 2x sterk aangetaste houten roerstokken
  • 1x metalen pollepel
  • 1x zwarte emmer inhoudende vervuild papier met geur BMK, 3 maatbekers voorzien van restant vloeistof met geur BMK.
  • 1x maatbeker inhoudsmaat 0,25 liter, inhoudende 175 millimeter heldere zure vloeistof (FD-fosforzuur)
  • 1x maatbeker inhoudsmaat 0,25 liter, inhoudende een twee laags vloeistof, onderlaag circa 80 milliliter bruine olieachtige vloeistof en bovenlaag circa 130 milliliter heldere vloeistof (FD-PMK)

Ruimte C (3e ruimte links in gang)

  • 2x aan weerzijde van de tussenwand een zwarte flexibele slang t.b.v. afzuiging
  • Midden op de vloer een pallet vermoedelijk gebruikt om afzuigunit erop te plaatsen

Ruimte D (4e ruimte links in gang)

- 12x schroefdekselvat van 220 liter, waarvan 6x blauw en 6x zwart, allen inhoudende een zure vloeistof met bruine drijflaag. Inhoudende circa: 1x 60 liter, 1x 100 liter, 1x 120 liter, 2x 160 liter, 2x 180 liter, 1x 190 liter en 4x 200 liter. Totaal: 1610 liter.

Ruimte E (5e ruimte links in gang)

  • 18x blauwe jerrycan van 20 liter, allen voorzien van etiket “Zwavelzuur” Lotnr: P2501484. In allen restant zure heldere vloeistof (FD-zwavelzuur)
  • Hoeveelheid leeg verpakkingsmateriaal, waaronder groen vezel versterkte zak met daarin een kartonnendoos, in de doos een papierenzak in deze zak een plasticzak:
 18x kartonnendoos met dubbele witte klemband
 18x groene vezel versterkte zak met gele klemband
 20x beige vezel versterkte zak
 5x aluminiumzak groot
 23x aluminiumzak klein
 17x dubbele plasticzak
In enkele plastic binnenzakken een restant wit/gele poeder met de geur van MAPA (FD-MAPA)

Ruimte K (containerf buiten)

  • Metalen afzuigunit afmetingen 2,5 x 1,8 meter
  • 1x koolstoffilter
  • 1x zwarte emmer inhouden metalen en PVC koppelingen
  • 20x maatbekers met diverse inhoud (05, 1, 3 en 5 liter) allen vervuild met restanten geur BMK
  • Gele duimdikke waterslang
  • Maatbeker met daarin een hoofdlampje
  • 28x lege jerrycan met etiket zwavelzuur 35 Kg, Lotnr: P2499825 (23x), P2501484 (2x) en P2491620 (3x)
  • 22x zwarte schroefdekselvat van 220 liter, enkele restanten bruin/gele vloeistof
  • 5x 10 meter flexibele afzuigslang
  • 2x klokpomp
  • 12x gebruikte vervuilde emmer met restant bruine vloeistof
  • 23x blauwe schroefdekselvat van 220 liter
In twee vaten lagen circa 2x 20 binnen deksels van schroefdeksel. In een vat vloeistofpomp en Karcher hogedrukreiniger.
5. Bij brief van 9 september 2019 heeft de burgemeester eiser laten weten dat hij het
voornemen heeft het pand, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] te sluiten voor een periode van twaalf maanden. Op 16 september 2019 heeft eiser zijn zienswijze daarop gegeven.
6. Voor het verdere verloop van de procedure wordt verwezen naar hetgeen hierboven
onder ‘Procesverloop’ is weergegeven.
Het bestreden besluit
7. In het bestreden besluit stelt de burgemeester zich op het standpunt dat hij – in afwijking van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften – bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen omdat in de voormalige varkensstal van eiser voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen die kunnen worden (her)gebruikt bij de productie van harddrugs. Er zijn materialen in de betreffende schuur en bijbehorend erf voorhanden die normaliter gebruikt worden om de grondstof MAPA naar BMK om te zetten. De combinatie van de aanwezige goederen en grondstoffen maakt dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gaat om strafbare voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. Daarnaast bestaat het ernstige vermoeden dat de voorwerpen en stoffen ook daarvoor zijn bestemd, gezien de productie die al daar heeft plaatsgevonden en waaruit het drugsafval is ontstaan. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot sluiting heeft de burgemeester toepassing gegeven aan de Beleidsregels ex artikel 13b Opiumwet (Damocles) voor lokalen en woningen (het beleid). De burgemeester vindt dat een sluiting noodzakelijk is.
Procesbelang
8. De eerste vraag die de rechtbank ambtshalve moet beantwoorden, is of eiser nog procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep. De sluiting van het pand is inmiddels beëindigd en ligt dan ook in het verleden. Dat brengt de vraag met zich wat eiser feitelijk nog kan bereiken met deze beroepsprocedure.
9. Eiser heeft hierover onder meer naar voren gebracht dat het procesbelang nog is gelegen in de door hem geleden schade. Als gevolg van het bestreden besluit heeft hij de stal niet kunnen verkopen, waardoor de kosten voor de doorlopende vaste lasten voor zijn rekening zijn gebleven.
10. Volgens rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. De door de sluiting geleden schade acht de rechtbank tot op zekere hoogte aannemelijk en vormt in combinatie met het concrete voornemen om het pand te verkopen een procesbelang voor eiser. De rechtbank vat de door eiser gegeven toelichting niet tevens op als een verzoek om schadevergoeding, omdat een concreet verzoek ontbreekt om de burgemeester in die schade te veroordelen.
Het standpunt van eiser
11. De kern van de zaak is volgens eiser dat geen sprake is van voorbereidingshandelingen maar van (drugs)afval. Het gaat in deze zaak om het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen waarvan de betrokkene weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit. In dit geval wist eiser allereerst niet van het aanwezig zijn van dat afval totdat hij daarop werd gewezen door de politie en ten tweede is het aangetroffen afval niet bestemd tot het plegen van dat feit, maar was dat afval bestemd voor het gepleegde feit. Dit volgt ook uit het proces-verbaal van 30 augustus 2019 waarin staat dat in de voormalige varkensstal een grootschalige omzetlocatie van de grondstof MAPA naar BMK heeft gezeten. De betreffende politieambtenaar constateerde dat de productie al voorbij was. Vervolgens noemt deze politieambtenaar dit voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine. De burgemeester neemt dit over, maar lijkt in het bestreden besluit dit proces-verbaal te zijn vergeten omdat de aanname dat het gaat om achtergebleven goederen niet gebaseerd zou zijn op feiten. Dat er geen sprake is van voorbereidingshandelingen blijkt ook uit het feit dat er geen productiemachines zijn aangetroffen voor het produceren van harddrugs. Feitelijk is er niets van enige waarde achtergelaten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de criminelen nog weer terug zouden komen. Daarom was de burgemeester niet bevoegd het pand te sluiten.
12. Verder voert eiser aan dat toepassing van het beleid onredelijk en onrechtmatig is als hierdoor burgers die niets te maken hebben met de criminele activiteiten net zo hard getroffen worden als de criminelen. Nog erger is het als niet zij getroffen worden, maar de nietsvermoedende burger. Dit had de burgemeester aanleiding moeten geven om gebruik te maken van de hardheidsclausule.
13. Eiser voert tot slot aan dat aan het primaire besluit nog steeds een gebrek kleeft, nu een lastgeving met begunstigingstermijn ontbreekt zoals is voorgeschreven in artikel 2, twaalfde lid, van het beleid. Ook heeft de burgemeester niet onderbouwd dat sprake is van gerechtvaardigde spoedeisende bestuursdwang. Het primaire besluit is daarom nog steeds in strijd met artikel 3:2 en artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De beoordeling van het bestreden besluit
14. De rechtbank stelt voorop dat de door de burgemeester gebruikte bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet geen strafrechtelijke, maar een bestuursrechtelijke bevoegdheid met een herstellend karakter is. Met sluiting van het pand wordt onder meer beoogd dat de openbare orde en de rust in de omgeving wordt hersteld.
15. Op 1 januari 2019 is de tekst van artikel 13b van de Opiumwet gewijzigd en is de bevoegdheid opgenomen dat burgemeesters ook woningen en andere panden kunnen sluiten als er voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs [2] . In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3) bij deze wetswijziging is over de reikwijdte van de bevoegdheid het volgende opgenomen:
“Dit wetsvoorstel regelt dat de burgemeester een last onder bestuursdwang kan opleggen als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Net als het huidige artikel 13b Opiumwet heeft de voorgestelde verruiming van artikel 13b Opiumwet alleen betrekking op overtredingen van de Opiumwet. Bij de voorgestelde verruiming gaat het daarbij om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a Opiumwet. Die bepalingen vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld, zoals de feiten die de politie op grond van artikel 9 Opiumwet bevoegd maakten om het pand te betreden, de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen stof (opslag van 2.000 liter zoutzuur in een woonwijk), de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie (een drugslaboratorium of hennepkwekerij in aanbouw) en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.”
16. Uit de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) blijkt verder dat:
“De memorie van toelichting bevat diverse indicaties van de eisen waaraan de onderbouwing van het sluitingsbevel moet voldoen. Zo wijst de toelichting erop dat de voorgestelde verruiming van artikel 13b bedoeld is voor de situatie dat in een pand geen drugs worden aangetroffen, maar er wel voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld, zoals de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen stof en de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. In het nader rapport is dat verder verduidelijkt door erop te wijzen dat op de burgemeester niet de bewijslast van een strafbaar feit rust, maar wel de verplichting om te (kunnen) onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een verboden voorbereidingshandeling.”
17. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 26 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:617) heeft geoordeeld volgt uit deze totstandkomingsgeschiedenis dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen.
18. Niet in geschil is dat in het pand een grootschalige omzetlocatie van de grondstof MAPA naar BMK heeft gezeten ter voorbereiding van de productie van amfetamine. De vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden is of de aangetroffen voorwerpen en stoffen duidelijk - nog steeds - bestemd zijn ter voorbereiding of bevordering van de productie van harddrugs.
19. De rechtbank stelt vast dat er een grote hoeveelheid gebruikte en (bijna) lege voorwerpen zijn aangetroffen. Het gaat met name om containers, vaten, tonnen, emmers, maatbekers, roerstokken, een pollepel, jerrycans en verpakkingsmateriaal met soms restanten MAPA of de geur van MAPA dan wel BMK. Er zijn ook vaten aangetroffen die nog wel een grote hoeveelheid vloeistoffen bevatten (bijvoorbeeld in ruimte G2 en D1). Die vloeistoffen zijn echter ongedefinieerd. Daarnaast zijn in een container buiten het pand onder meer nog een metalen afzuigunit en een koolstoffilter aangetroffen. Het beeld wat uit de bestuurlijke rapportage naar voren komt, is dat de aangetroffen voorwerpen en stoffen zijn achtergelaten. De voorwerpen die in de container buiten op het erf zijn aangetroffen ondersteunen dat beeld. Hoewel de rechtbank aanneemt dat de aangetroffen goederen en stoffen gebruikt zijn voor de omzetting naar BMK, is de aangetroffen situatie naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat wat is aangetroffen (opnieuw) zal worden gebruikt voor strafbare voorbereidingshandelingen. De feitelijke situatie, zoals weergegeven in de bestuurlijke rapportage, biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. De reikwijdte van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet kan niet zodanig worden opgerekt dat een pand ook kan worden gesloten als strafbare voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden zonder dat concrete aanknopingspunten bestaan dat die opnieuw zullen plaatsvinden. Gelet hierop was de burgemeester niet bevoegd op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet het pand van eiser te sluiten. Het beroep is reeds daarom gegrond en de rechtbank komt niet toe aan de andere beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
Conclusie
20. De burgemeester was niet bevoegd het pand op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet te sluiten. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of de burgmeester op te dragen een nieuw besluit te nemen, omdat de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen in dit geval ontbreekt. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de burgemeester aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt de burgemeester in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Verder maakt eiser aanspraak op de reiskosten die hij heeft moeten maken om het onderzoek ter zitting bij te wonen. De rechtbank zal daarvoor een vergoeding toekennen van € 21,60 (reiskosten openbaar vervoer). Ook maakt eiser aanspraak op een bedrag van € 160,- aan verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij een dag vrij heeft genomen. Indien de verletkosten niet zijn gespecificeerd, zoals hier het geval, is dat volgens vaste rechtspraak [3] van de Afdeling reden om de vergoeding vast te stellen op het minimumtarief. Gelet op het aanvangstijdstip van de zitting, 14.30 uur, acht de rechtbank een forfaitair aantal van vier uur echter niet onredelijk. De verletkosten stelt de rechtbank daarom vast tegen het minimumtarief van € 7,- voor de duur van vier uur (€ 28,-). De voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten worden gelet op het voorgaande vastgesteld op € 2.185,60 (€ 2.136,- + € 21,60 + € 28,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 2.185,60,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 27 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: relevante wetgeving

Opiumwet

Artikel 2

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
[…]
D. te vervaardigen.

Artikel 10

[…]
4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
[…].

Artikel 10a

1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of
te bevorderen:
[…]
3°. voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
[…].

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in
een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
[…].

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2526.
2.Staatsblad 2018, 481.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2778.