II. Bespreking OVC-gesprekken, onbevoegde BOA en alternatieve lezing.
Inleiding.
Gedurende de procedure in het onderzoek Noord zijn op diverse momenten onderzoekswensen geuit, en voor een deel ingewilligd, omtrent – kort gezegd – het uitluisteren en verbaliseren van opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) en de bevoegdheid van één van de buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA) die de OVC hebben uitgeluisterd. Daarnaast is door diverse verdachten in de kern verklaard dat zij ervan op de hoogte waren dat zij werden afgeluisterd en dat wat in OVC-gesprekken te horen is, ook tegen die achtergrond moet worden gelezen. Kort gezegd was er sprake van een toneelstukje waarin sterke verhalen werden verteld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft zich in het algemeen op het standpunt gesteld dat de processen-verbaal houdende de resultaten van het uitluisteren van OVC-gesprekken bruikbaar zijn voor het bewijs. Voor zover er al sprake was van een vormverzuim doordat één van de uitluisterende BOA’s gedurende de onderzoeksperiode niet bevoegd was, is dit verzuim hersteld doordat zij, nadat zij wel weer bevoegd was, alle door haar uitgeluisterde gesprekken opnieuw heeft beluisterd en daarvan proces-verbaal heeft opgemaakt. De door verbalisanten gerelateerde inhoud van uitgeluisterde OVC-gesprekken is in algemene zin betrouwbaar. De gesprekken zijn alle ten minste twee keer uitgeluisterd. Eventuele misslagen of discrepanties zijn hersteld. De door diverse verdachten aangedragen verklaring voor de inhoud van de opgenomen gesprekken, namelijk dat sprake was van een toneelstukje en sterke verhalen omdat zij wisten dat zij werden afgeluisterd, is volgens het Openbaar Ministerie volstrekt onaannemelijk.
Standpunt van de verdediging.
Door de verdediging is in de diverse zaken bij wijze van verweer dan wel in het kader van onderzoekswensen, aangedragen dat de processen-verbaal met uitgewerkte OVC-gesprekken niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt nu de stemherkenningen en geverbaliseerde inhoud van de gesprekken mogelijk onbetrouwbaar zijn en de wijze van uitluisteren en verbaliseren mogelijk onrechtmatig.
Oordeel van de rechtbank.
In het navolgende zal de rechtbank achtereenvolgens haar oordeel geven over (1) de rechtmatigheid van de wijze van uitluisteren en verbaliseren van de OVC-gesprekken, (2) de betrouwbaarheid van de gedane stemherkenningen en de geverbaliseerde inhoud van de OVC-gesprekken en (3) de door diverse verdachten aangedragen verklaring voor de inhoud van die gesprekken, te weten dat zij zich ervan bewust waren dat zij werden afgeluisterd en dat sprake is van een toneelstukje en sterke verhalen waaraan geen waarde kan worden gehecht.
(1) De rechtmatigheid van de wijze van uitluisteren en verbaliseren van de OVC-gesprekken.
Uit de processen-verbaal die dienaangaande door het Openbaar Ministerie aan het dossier zijn toegevoegden de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , en hun teamleider, [verbalisant 3] , bij de rechter-commissaris,maakt de rechtbank het volgende op aangaande de werkwijze van uitluisteren en uitwerken van OVC-geluidsmateriaal.
De geluidsbestanden van OVC-gesprekken zijn door diverse verbalisanten een eerste keer beluisterd teneinde een inschatting te maken van de relevantie. Aanvankelijk heeft dit eerste uitluisteren tot (deels) woordelijke uitwerkingen van de beluisterde gesprekken geleid. In een latere fase, toen bleek dat het om een dermate groot aantal bestanden ging dat het woordelijk uitwerken van alle bestanden een te grote tijdsinvestering vergde, is gewerkt met een kortere samenvatting van de gesprekken. Aan de hand van deze eerste uitwerkingen en samenvattingen werd een onderscheid gemaakt tussen wel en niet relevant geluidsmateriaal. Indien nodig om de relevantie goed te beoordelen werd een gesprek voor een tweede maal beluisterd en nader uitgewerkt. Het geluidsmateriaal dat relevant werd geacht is vervolgens nogmaals (voor een tweede of derde maal) beluisterd ter controle op de juistheid van de stemherkenningen en de juistheid en volledigheid van de uitgewerkte spraak. In beginsel gebeurde dat door een ander dan degene die het gesprek oorspronkelijk had uitgewerkt. De verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben dit nader uitluisteren en uitwerken uitgevoerd. Gaandeweg was namelijk gebleken dat zij beter dan andere verbalisanten in staat waren om te horen wat er werd gezegd in de opgenomen gesprekken. Als de eerdere uitwerking een samenvatting betrof dan vond dit nader uitwerken niet plaats aan de hand van die samenvatting, was de eerdere uitwerking een (deels) woordelijke uitwerking dan vond het nader uitwerken wel plaats aan de hand van de eerdere uitwerking. Om de juistheid van deze resultaten te waarborgen is het grootste deel van deze gesprekken nogmaals beluisterd door een van de andere twee van deze drie verbalisanten. Bij verschillen in de waarnemingen volgde overleg. Kwamen beide verbalisanten vervolgens tot een gelijkluidende slotsom over wat zij hoorden, dan is dat in de laatste versie van de uitwerking van het betreffende geluidsbestand opgenomen. Kwamen zij tot afwijkende conclusies dan is de desbetreffende passage als ‘onverstaanbaar’ aangemerkt.
De hier geschetste werkwijze is gaandeweg het onderzoek zo ontstaan. Van een formele interne werkinstructie is geen sprake.De intern ontwikkelde werkwijze is niet in alle gevallen gevolgd. In een aantal processen-verbaal is toegelicht wanneer en met betrekking tot welke gesprekken en uitwerkingen daarvan de werkwijze niet is gevolgd.
De hiervoor genoemde verbalisant [verbalisant 2] blijkt tot 15 april 2021 niet bevoegd te zijn geweest als BOA.In maart 2021 kwam zij tot de ontdekking dat de verlenging van haar akte van opsporingsbevoegdheid niet was aangevraagd. Wel voldeed zij aan alle betrouwbaarheids- en bekwaamheidseisen en bezat zij de daarvoor vastgestelde basiskennis en vaardigheden.Op 15 april 2021 is verbalisant [verbalisant 2] alsnog beëdigd als BOA.In een proces-verbaal van 16 april 2021 heeft [verbalisant 2] alsnog een aantal stemherkenningen in eerdere transcripties gecorrigeerd.In een ambtsedig proces-verbaal van 9 mei 2021 heeft verbalisant [verbalisant 2] gerelateerd dat zij alle OVC-gesprekken waarvan de door haar uitgewerkte versie bij het dossier is gevoegd, opnieuw heeft beluisterd. Ook heeft zij gerelateerd dat zij in het overgrote deel van de gevallen tot dezelfde bevindingen kwam als in de transcripties die zij eerder heeft opgemaakt. Waar haar bevindingen afweken, heeft verbalisant [verbalisant 2] dat benoemd en toegelicht.Ook heeft verbalisant [verbalisant 2] in een ander proces-verbaal, eveneens van 9 mei 2021, gerelateerd dat zij na opnieuw beluisteren tot dezelfde stemherkenningen kwam als ten tijde van het eerdere uitluisteren.Ten slotte heeft verbalisant [verbalisant 2] in een proces-verbaal van 10 mei 2021 gerelateerd dat zij bij haar bevindingen in een zevental eerder opgemaakte processen-verbaal blijft.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat er geen formele regeling is aangaande de wijze waarop OVC- (of tap-)bestanden behoren te worden uitgeluisterd en waarop de inhoud schriftelijk wordt verwerkt. Aan de deskundigheid van een verbalisant die geluidsbestanden uitluistert en stemherkenningen doet, stelt de wet geen specifiek daarop betrekking hebbende formele vereisten. Ook gelden geen formele vereisten voor de wijze waarop het uitluisteren plaatsvindt, zoals het eenmaal of tweemaal beluisteren door verschillende verbalisanten of het gebruik van bepaalde apparatuur bij het uitluisteren, en evenmin gelden voor de verslaglegging speciaal daarop betrekking hebbende formele vereisten. In het bijzonder is, anders dan in enkele zaken door de verdediging is gesuggereerd, het bepaalde in artikel 15 van het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering niet van toepassing, nu niet is gebleken van een bewerking van (een kopie van) de opgeslagen signalen (lees: de OVC-geluidsbestanden). Het gebruiken van uitluisterapparatuur met – kort gezegd – een equalizer levert naar het oordeel van de rechtbank niet dergelijk bewerken op nu de vastgelegde signalen/bestanden zelf daarmee niet worden aangepast, maar slechts het geluid gedurende het uitluisteren. In die zin is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van enige onrechtmatigheid of vormverzuim.
De rechtbank stelt aangaande de bevoegdheid van verbalisant [verbalisant 2] vast dat zij tot 15 april 2021 niet bevoegd was als BOA en dat haar ambtsverrichtingen in die periode, in het bijzonder de eerdere transcripties die zij heeft opgemaakt, onbevoegd hebben plaatsgevonden. Na haar beëdiging heeft verbalisant [verbalisant 2] de geluidsbestanden die zij eerder onbevoegd heeft uitgeluisterd, geheel opnieuw uitgeluisterd, zo relateert zij. Ook heeft zij de relevante registraties opnieuw beluisterd ten behoeve van stemherkenningen en het verifiëren van eerdere bevindingen in diverse processen-verbaal. Haar bevindingen bij dat bevoegd opnieuw uitluisteren heeft zij gerelateerd in op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Daarin neemt zij, voor zover zij tot gelijke bevindingen komt, haar eerdere bevindingen over en maakt die opnieuw tot de hare. Voor zover zij tot andere bevindingen kwam, zijn die uitdrukkelijk gerelateerd. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van deze op ambtseed opgemaakte processen-verbaal te twijfelen. De rechtbank ziet de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal en de eerder onbevoegd opgemaakte ‘processen-verbaal’ en transcripties als één geheel die gezamenlijk inhoudelijk en formeel hebben te gelden als processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het eerdere verzuim als gevolg van de onbevoegdheid van verbalisant [verbalisant 2] is daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, hersteld.
(2) De betrouwbaarheid van de gedane stemherkenningen en de geverbaliseerde inhoud van de OVC-gesprekken.
De rechtbank stelt vast dat de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het algemeen hebben gerelateerd hoe zij tot stemherkenningen op de diverse geluidsbestanden zijn gekomen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat deze verbalisanten hun bevindingen omtrent de beluisterde gesprekken hebben neergelegd in ambtsedige processen-verbaal, zoals in het bijzonder voor [verbalisant 2] hiervoor nader is overwogen. In het merendeel van de gevallen worden die bevindingen onderschreven door (in elk geval) twee van genoemde verbalisanten ofwel omdat zij zonder meer hetzelfde hebben gehoord, ofwel omdat zij bij afwijkingen na overleg tot dezelfde slotsom zijn gekomen aangaande hetgeen zij hebben gehoord. Bij een beperkt deel van de in totaal ruim 800 uitgeluisterde gesprekken is niet geheel volgens de intern vastgestelde werkwijze gewerkt. In 38 gevallen werd de controle uitgevoerd door de oorspronkelijke uitwerker. In twaalf gevallen vond geen controle plaats en is het gesprek eenmalig beluisterd. In 39 gevallen vond de tweede beluistering plaats door een andere verbalisant dan [verbalisant 2] , [verbalisant 1] of [verbalisant 1] . In een proces-verbaal van bevindingen heeft [verbalisant 3] het voorgaande toegelicht. In de bijlagen bij dat proces-verbaal is inzichtelijk gemaakt voor welke geluidsbestanden het vorenstaande geldt en wie deze bestanden hebben uitgeluisterd en uitgewerkt.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat op latere momenten nog correcties op eerdere bevindingen zijn neergelegd in ambtsedige processen-verbaal.
Verder is relevant dat de verdediging in het kader van het zogeheten ‘grasduinen’ de beschikking heeft gekregen over alle geluidsbestanden. Deze bestanden zijn geen processtukken, maar zijn beschikbaar gesteld om de verdediging in staat te stellen de juistheid van de inhoud van de processen-verbaal waarin de waarnemingen van het uitluisteren door de verbalisanten zijn gerelateerd, te toetsen en om na te gaan of geluidsbestanden waarvan de inhoud niet in de vorm van een proces-verbaal (dus schriftelijk) in het dossier is gevoegd, toch relevant zijn voor de rechterlijke oordeelsvorming. In die gevallen heeft de verdediging de mogelijkheid gehad, en in enkele gevallen ook benut, om de rechtbank te verzoeken het desbetreffende geluidsbestand bij de stukken te voegen dan wel een schriftelijke uitwerking van het desbetreffende geluidsbestand te gelasten en die, al dan niet samen met het bestand zelf, bij de stukken te voegen. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij niet beschikt over en dus ook geen kennis heeft kunnen nemen van de niet aan het procesdossier toegevoegde grasduin-geluidsbestanden, met dien verstande dat enkele fragmenten van geluidsbestanden onderdeel zijn van de vier visualisaties die het Openbaar Ministerie als onderdeel van het requisitoir op zitting heeft vertoond. Deze visualisaties en daarmee de daarin opgenomen geluidsfragmenten zijn evenwel geen processtukken. De processen-verbaal waarin de desbetreffende passages schriftelijk zijn uitgewerkt zijn dat wel.
De rechtbank overweegt als volgt. Er is in het recht geen steun te vinden voor de zienswijze dat in de strafprocedure slechts gebruik kan/mag worden gemaakt van een door een deskundige gedane herkenning van een stem op een geluidsfragment of geluidsbestand. Niet gesteld kan worden dat stemherkenning op een niet-wetenschappelijk erkende wijze, door bijvoorbeeld een verbalisant, geen enkele waarde heeft. Van belang is dat het resultaat van een stemherkenning steeds (behoedzaam) zal moeten worden beoordeeld in het licht van het overig bewijsmateriaal dat voorhanden is. In deze zaak is van belang dat naast stemherkenningen in veel gevallen ook camerabeelden beschikbaar zijn zodat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld welke personen bij een opgenomen gesprek aanwezig waren en dus aan het woord kunnen zijn geweest. Daarnaast is door de verdediging slechts in een enkel geval gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te verzoeken een bepaald geluidsbestand bij de stukken te laten voegen. Verder zijn door de verdediging geen concrete stemherkenningen onderbouwd bestreden. Wel is, zij het slechts in enkele gevallen, bestreden dat inderdaad is gezegd wat door de verbalisant is gerelateerd.
Ten aanzien van verbalisant [verbalisant 2] overweegt de rechtbank dat zij na hernieuwde beëdiging, en dus bevoegd, al het eerder door haar uitgewerkte OVC-geluidsmateriaal opnieuw heeft beluisterd, en dat zij ten tijde van het formeel onbevoegd uitluisteren wel voldeed aan alle aan haar als BOA gestelde bekwaamheids- en betrouwbaarheidseisen.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om de stemherkenningen en uitgewerkte gesprekken categorisch als onbetrouwbaar aan te merken en om die reden uit te sluiten van het bewijs. Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, zal de rechtbank uitgaan van de juistheid van die stemherkenningen en uitwerkingen in die gevallen waarin het onderliggende geluidsbestand niet tot de processtukken behoort. In gevallen waarin dat wel zo is, zal de rechtbank – voor zover zij het desbetreffende proces-verbaal als bewijsmiddel zou willen bezigen – bij de bespreking van het bewijs voor de ten laste gelegde feiten ingaan op de betrouwbaarheid en juistheid van de inhoud ervan.
(3) De door diverse verdachten aangedragen verklaring voor de inhoud van die gesprekken.
Door een aantal verdachten is in de verhoren bij de rechter-commissaris verklaard dat zij wisten dat zij werden afgeluisterd en dat wat zij bespraken, en dus via de OVC-opnamen te horen is, niet meer is dan een toneelstukje en sterke verhalen mede met het doel om de politie uit de tent te lokken. Aan de inhoud van die gesprekken kan daarom geen waarde worden gehecht.
De rechtbank gaat voorbij aan deze verklaring voor de belastende inhoud van de opgenomen gesprekken.
Ten eerste stelt de rechtbank vast dat de inhoud van de gesprekken ondersteuning vindt in ander bewijsmateriaal, zoals observaties van de politie, camerabeelden, aangetroffen voorwerpen, in het bijzonder diverse verdovende middelen en wapens, en – in sommige gevallen – getuigenverklaringen. Dat bewijsmateriaal wijst in veel gevallen op een gang van zaken in de diverse zaakdossiers die (veelal naadloos) overeenkomt met hetgeen door de verdachten in OVC-gesprekken is besproken. Met de lezing dat sprake is van een toneelstukje en sterke verhalen is voor die overeenkomsten tussen het besprokene en de feitelijke gang van zaken nog geen begin van een aannemelijke verklaring gegeven.
Ten tweede zou deze alternatieve lezing betekenen dat een groot aantal personen, niet alleen de verdachten van wie de strafzaak in onderhavig onderzoek Noord is behandeld, maar ook diverse andere medeverdachten en andere personen die te horen zijn in de OVC-gesprekken, dit toneelstukje als volleerd acteur hebben meegespeeld zonder dat daarvan iets te horen is op de OVC-gesprekken, te zien is op de camerabeelden of geobserveerd is door observatieteams en zonder dat van enige coördinatie of repetitie van dat toneelstukje is gebleken.
De rechtbank schuift deze alternatieve lezing op grond van het voorgaande als volstrekt onaannemelijk terzijde. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij waar nodig op andere verklaringen met een alternatieve uitleg voor de inhoud van bepaalde gesprekken – zoals: dat die gesprekken niet over verdovende middelen gingen, maar over Himalayazout of kandijsuiker, noch over echte wapens, maar over airsoft-, paintball-, dan wel gas- of luchtdrukwapens – in zal gaan bij de bespreking van het zaakdossier waar die verklaringen op zien.