In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de gemeente Eersel had de waarde van de woning vastgesteld op € 220.000 per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het kalenderjaar 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft beroep ingesteld tegen deze vaststelling, waarbij hij een lagere waarde van € 210.000 bepleitte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar bevoegd was om de WOZ-beschikking te nemen, aangezien deze bevoegdheid rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in staat was het bewijs van de vastgestelde waarde te leveren, omdat een rekenkundige omissie in de taxatie was ontdekt. Hierdoor werd het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft de waarde van de woning uiteindelijk vastgesteld op € 218.000, waarbij de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.598. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.