ECLI:NL:RBOBR:2021:5422

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
01/997589-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leidinggeven aan belastingfraude en faillissementsfraude met onttrekking aan de boedel

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan rechtspersonen die opzettelijk loonbelasting niet hebben afgedragen. De verdachte heeft in totaal een bedrag van € 20.621, € 489.247 en € 928.901 niet betaald, wat resulteerde in een aanzienlijke schade voor de Nederlandse Staat. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan faillissementsfraude, waarbij hij een bedrag van € 829.722,20 aan de boedel heeft onttrokken. De rechtbank heeft in beginsel een gevangenisstraf van 36 maanden passend geacht, maar heeft deze straf gematigd tot 33 maanden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als feitelijk leidinggevende heeft opgetreden en dat er geen gronden zijn voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk niet betalen van belasting, het onttrekken van goederen aan de boedel en het voorhanden hebben van valse reisdocumenten. De rechtbank heeft de teruggave van inbeslaggenomen goederen gelast, nu het belang van de strafvordering zich daar niet meer tegen verzet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997589-16
Datum uitspraak: 12 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 februari 2020, 29 maart 2021 en 28 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 januari 2020.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 september 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
[b.v. 1] en/of [b.v. 2] en/of [b.v. 3] op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2017 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of Valkenswaard en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte(n) moet worden voldaan en/of afgedragen, te weten
-een bedrag van 20.621 euro of daaromtrent met betrekking tot een aangifte loonheffing voor tijdvak 4710 op naam van [b.v. 3] en/of
- een bedrag van 489.247 euro of daaromtrent met betrekking tot één of meerdere aangifte(s)loonheffing voor de tijdvakken 4750 tot en met 5730 op naam van [b.v. 1] en/of
- een bedrag van 928.952 euro of daaromtrent met betrekking tot de aangifte(s) loonheffing
voor de tijdvakken 5740 tot en met 6791 op naam van [b.v. 2]
(telkens) niet en/of gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft/hebben betaald, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[b.v. 1] en/of [b.v. 2] en/of [b.v. 3] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2017 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of Valkenswaard en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met verdachte, (telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte(n) moet worden voldaan en/of afgedragen, te weten
-een bedrag van 20.621 euro of daaromtrent met betrekking tot een aangifte loonheffing voor tijdvak 4710 op naam van [b.v. 3] en/of
- een bedrag van 489.247 euro of daaromtrent met betrekking tot één of meerdere aangifte(s)loonheffing voor de tijdvakken 4750 tot en met 5730 op naam van [b.v. 1] en/of
- een bedrag van 928.952 euro of daaromtrent met betrekking tot de aangifte(s) loonheffing
voor de tijdvakken 5740 tot en met 6791 op naam van [b.v. 2]
(telkens) niet en/of gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft/hebben betaald;
2.
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2013 tot en met 1 februari 2014 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of Valkenswaard en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van de rechtspersoon [b.v. 4] , welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2014 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke
verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon enig goed/goederen aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft/hebben verdachte als (middellijk) bestuurder van voornoemde rechtspersoon en/of (een of meer van) zijn mededader(s) alstoen aldaar meermalen geldbedragen tot een totaal van 829.722,20 euro of daaromtrent overgeboekt van de bankrekening(en) [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] ten name van de rechtspersoon
naar een of meer bankrekening(en) van [b.v. 3] en/of deze geldbedragen buiten het bereik en/of beheer van de curator gebracht en/of gehouden;
3.
hij, op 4 juli 2017 te Heerlen, althans in Nederland, één of meerdere reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten: een paspoort op naam van [alias 1] en/of een paspoort op naam van [alias 2] , waarvan hij , verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was/waren voorhanden heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank als volgt.
Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het onder feit 1 ten laste gelegde, gelet op de omstandigheid dat er reeds verzuimboetes zijn opgelegd aan [b.v. 1] , [b.v. 2] en [b.v. 3] Vervolging voor het onder feit 1 ten laste gelegde is volgens de verdediging in strijd met het
una via-beginsel zoals vastgelegd in artikel 243, tweede lid, van het wetboek van Strafvordering (verder: Sv).
Voor de beoordeling van dit door de verdediging aangevoerde standpunt is onder meer van belang dat het
una via-beginsel slechts toepasselijk is indien het gaat om administratiefrechtelijke handhaving en strafrechtelijke vervolging van dezelfde persoon. In artikel 51, eerste lid, Sr is expliciet bepaald dat strafbare feiten kunnen worden begaan door zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. Als een strafbaar feit is begaan door een rechtspersoon, kan zowel die rechtspersoon als degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van die rechtspersoon, voor hetzelfde feit strafrechtelijk worden vervolgd en bestraft (artikel 51, tweede lid, Sr). Met verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad (o.m. HR 10 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1300 en HR 16 februari 2021, ECL:NL:HR:2021:219) is de rechtbank van oordeel dat op zichzelf er niets aan in de weg staat dat ter zake van hetzelfde strafbare feit de natuurlijk persoon (als feitelijk leidinggevende) strafrechtelijk wordt vervolgd, terwijl de rechtspersoon administratiefrechtelijk wordt beboet.
De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak sprake is verschillende entiteiten, te weten [b.v. 1] , [b.v. 2] en [b.v. 3] (rechtspersonen) aan de ene kant en verdachte (natuurlijk persoon) aan de andere kant. Door de verdediging is aangevoerd dat bij vereenzelviging van de rechtspersonen en de natuurlijk persoon, strafrechtelijke vervolging van de natuurlijk persoon in strijd is met het
una via-beginsel, indien de rechtspersonen reeds bestuursrechtelijk zijn beboet. De rechtbank overweegt dat naar vaste jurisprudentie slechts zelden sprake is van vereenzelviging. De enkele omstandigheid dat een verdachte enig bestuurder en aandeelhouder van de rechtspersoon is, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank stelt dienaangaande vast dat uit het dossier volgt dat verdachte in elk geval op papier formeel niet verbonden was aan de vennootschappen, maar dat hij heeft opgetreden als feitelijk leidinggever. De rechtbank overweegt dat deze enkele omstandigheid op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van vereenzelviging. Door de verdediging zijn geen andere argumenten aangevoerd op grond waarvan sprake zou kunnen zijn van vereenzelviging tussen de vennootschappen en verdachte.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde van oordeel dat het
una via-beginsel niet is geschonden, zodat de officier van justitie in haar vervolging kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor niet-ontvankelijkheid dan wel schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Naar aanleiding van een onderzoek uitgevoerd door de Belastingdienst is op 21 juli 2016 besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen verdachte. Verdachte wordt ervan verdacht feitelijk leiding te hebben gegeven aan de drie voornoemde besloten vennootschappen die opzettelijk belasting niet hebben betaald. Verdachte wordt ook verdacht van faillissementsfraude en het voorhanden hebben van twee valse paspoorten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van het onder feit 1, primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage bij dit vonnis en de inhoud daarvan dient als hier ingelast te worden beschouwd.
De beoordeling.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt en niet wordt betwist dat verdachte het onder feit 1, primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft gepleegd.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het bedrag van 928.952 euro genoemd onder het onder feit 1, primair, ten laste gelegde een optelsom betreft van de bedragen genoemd in DOC-117, p. 1286, van het dossier en in werkelijkheid neerkomt op 928.901 euro, zodat de rechtbank de bewezenverklaring in zoverre zal wijzigen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
[b.v. 1] en [b.v. 2] en [b.v. 3] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2017 in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen telkens opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen, te weten
- een bedrag van 20.621 euro of daaromtrent met betrekking tot een aangifte loonheffing voor tijdvak 4710 op naam van [b.v. 3] en
- een bedrag van 489.247 euro of daaromtrent met betrekking tot één of meerdere aangiftes loonheffing voor de tijdvakken 4750 tot en met 5730 op naam van [b.v. 1] en
- een bedrag van 928.901 euro of daaromtrent met betrekking tot de aangiftes loonheffing
voor de tijdvakken 5740 tot en met 6791 op naam van [b.v. 2]
telkens niet hebben betaald, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
in de periode van 17 oktober 2013 tot en met 1 februari 2014 in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen als bestuurder van de rechtspersoon [b.v. 4] , welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2014 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon goederen aan de boedel heeft onttrokken, immers hebben verdachte als (middellijk) bestuurder van voornoemde rechtspersoon en (een of meer van) zijn mededaders alstoen aldaar meermalen geldbedragen tot een totaal van 829.722,20 euro of daaromtrent overgeboekt van de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] ten name van de rechtspersoon naar een of meer bankrekeningen van [b.v. 3] en deze geldbedragen buiten het bereik en beheer van de curator gebracht en gehouden;
3.
op 4 juli 2017 te Heerlen meerdere reisdocumenten, te weten: een paspoort op naam van [alias 1] en een paspoort op naam van [alias 2] , waarvan hij, verdachte, wist dat deze vals waren voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen (langdurige) gevangenisstraf, maar een taakstraf op te leggen. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemene overwegingen ten aanzien van de strafoplegging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de justitiële documentatie d.d. 21 juli 2021 betreffende verdachte.
De aard en de ernst van de strafbare feiten.
Verdachte heeft onder meer door het gebruik van stromannen een netwerk aan rechtspersonen opgezet, waarmee hij door middel van geldstromen over en weer grote geldbedragen heeft laten verdwijnen. Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan rechtspersonen die opzettelijk loonbelasting ter hoogte van € 20.621,-, € 489.247,- en € 928.901,- niet hebben betaald, terwijl deze moest worden afgedragen. Door zo te handelen, heeft verdachte de Nederlandse Staat en daarmee de Nederlandse gemeenschap aanzienlijk benadeeld. Bij belastingheffing en -betaling zijn gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken, nu daarmee wordt beoogd de Staat de geldmiddelen te verschaffen die voor de vervulling van zijn publieke taken nodig zijn. Die gemeenschapsbelangen heeft verdachte door zijn handelwijze geschonden.
Voorts heeft verdachte zich tevens gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan faillissementsfraude waarbij een bedrag van € 829.722,20 aan de boedel is onttrokken. Door zo te handelen heeft verdachte grote financiële schade toegebracht aan de schuldeisers.
Ten slotte heeft verdachte twee valse paspoorten voorhanden gehad. Hierdoor heeft hij het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in dergelijke documenten.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat verdachte als een professional op doortrapte wijze te werk is gegaan en hij als een spin in het web zijn mede ten behoeve van zijn frauduleuze praktijken in het leven geroepen conglomeraat van vennootschappen bestierde. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte gedurende het onderzoek geen medewerking heeft verleend en de door hem weggesluisde gelden nog altijd niet zijn getraceerd.
Oriëntatiepunten.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Het oriëntatiepunt voor fraudezaken waarbij sprake is van een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- of meer, betreft een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden tot aan het strafmaximum. De rechtbank constateert dat in de onderhavige zaak het benadelingsbedrag de € 2.000.000,- overschrijdt.
De overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
Verdachte is op 20 juli 2017 in verzekering gesteld, waarna de behandeling ter terechtzitting van de strafzaak op 10 februari 2020 is aangevangen. Sinds de aanvang van de redelijke termijn zijn er vier jaar en twee maanden verstreken. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met twee jaar en twee maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De strafoplegging.
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een taakstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. Een taakstraf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde en is naar het oordeel van de rechtbank een te geringe straf.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 51, 57, 231, 343 Wetboek van Strafrecht
69a Algemene wet inzake rijksbelastingen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
medeplegen van het opzettelijk een belasting welke moet worden voldaan of
afgedragen niet betalen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte
feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor
een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden
worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is
gevolgd enig goed aan de boedel onttrekken
T.a.v. feit 3:
een reisdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
dat afgegeven is door een dienst of organisatie van nationaal belang
voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals is, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Teruggave inbeslaggenomen goederen
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerp en , te weten de
hierna opgesomde voorwerpen aan verdachte.
38 1.00 STK Document
Goednr_88813/DOC-145,-083,-013 afkomstig Belasting
11 1.00 STK Stempel
Goednr 77047 / [stempel 1]
12 1.00 STK Stempel
Goednr_77048 / [stempel 2]
13 1.00 STK Stempel
Goednr_77049 / [stempel 3]
14 1.00 STK Stempel
Goednr 77050 / [stempel 4]
15 1.00 STK Stempel
Goednr_77051 / [stempel 5]
16 1.00 STK Stempel
Goednr_77052 / [stempel 6]
17 1 . 00 STK Stempel
Goednr_77053 / [stempel 7]
18 1.00 STK Stempel
Goednr 77054 / [stempel 8]
19 1.00 STK Stempel
Goednr 77055 / [stempel 9]
20 1.00 STK Stempel
Goednr_77056/ [stempel 10]
21 1 . 00 STK Document
Goednr_88776/DOC-154 [email]
31 1 . 00 STK Document
Goednr_88778/ [document 1]
32 1.00 STK Document Kl:Oranje
Goednr_112058/Ordner geldzaken [tnv]
33 1.00 STK Bankpas
Goednr [nummer 1] _71281 / [bankpas 1]
39 1.00 STK Doçument
Goednr_88812/ [document 2]
34 1.00 STK Document
Goednr_88779 / [document 3]
37 1.00 STK Document
Goednr_ 88786/ [document 4]
36 1.00 STK Document
Goednr_ 88785/ [document 5]
22 1.00 STK Document
Goednr_88783 / Orig . documenten DOC- 107 tm DOC-109
23 1.00 STK Document
Goednr_ 88781 / [document 6]
24 1.00 STK Etui Kl:Rood
Goednr 83438 / etui met bankpas Knab tnv [naam 1]
25 1.00 STK Document
Goedrn_83439/Div.losse bescheiden mbt div. bankrek
26 1.00 STK Software
Goednr_83440/Edentifier van Knab info mbt [naam 1]
27 1. 00 STK Software
Goednr_83442/Edentifier incl betaalpas Knab
28 1.00 STK Bankpas
Goednr_83443 / Betaalpas ABNAMRO tnv [naam 2]
29 2.00 STK Stempel
Goednr_83485 / 2x stempels+ stickers
30 1.00 STK Bankpas
Goednr_84153 / Div. bankpassen/edentifiers
35 1.00 STK Document
Goednr_88782 / Orig.documenten DOC-085, -092, -270
1. STK Bankpas
Goednr_74141 / ING-bankpas o.n.v. [naam 4]
2 1.00 STK Bankpas
Goednr_74142 / ING-bankpas o.n.v. [naam 5] ·
3 1.00 STK Portefeuille Kl:grijs
Goednr~74143 / pasjeshouder
4 1.00 STK Bankpas
Goeqnr_74145 / ING-bankpas o.n.v. [naam 6]
5 1.00 STK Bankpas
Goednr_74146 / Bankpas Commerzbank tnv [naam 7]
6 1.00 STK Bankpas
Goednr_74147 / Bankpas SNS Bank tnv [naam 8]
7 1.00 STK Bankpas
Goednr_74148 / Bankpas ABN-AMRO tnv [naam 9]
8 1.00 STK Bankpas
Goednr_74149 / Bankpas ABN-AMRO tnv [naam 1] nr
9 1.00 STK Papier Kl:Wit
Goednr_74150 / papier met opschrift " [nummer 2] [naam 5]
10 1.00 STK Papier Kl:Geel
Goednr_ 74151/papier met opschrift " [nummer 3] [naam 2]
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. H.E.G. Peters, leden,
in tegenwoordigheid van N.A. Schipper, griffier,
en is uitgesproken op 12 oktober 2021.