Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
una via-beginsel zoals vastgelegd in artikel 243, tweede lid, van het wetboek van Strafvordering (verder: Sv).
una via-beginsel slechts toepasselijk is indien het gaat om administratiefrechtelijke handhaving en strafrechtelijke vervolging van dezelfde persoon. In artikel 51, eerste lid, Sr is expliciet bepaald dat strafbare feiten kunnen worden begaan door zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. Als een strafbaar feit is begaan door een rechtspersoon, kan zowel die rechtspersoon als degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging van die rechtspersoon, voor hetzelfde feit strafrechtelijk worden vervolgd en bestraft (artikel 51, tweede lid, Sr). Met verwijzing naar jurisprudentie van de Hoge Raad (o.m. HR 10 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1300 en HR 16 februari 2021, ECL:NL:HR:2021:219) is de rechtbank van oordeel dat op zichzelf er niets aan in de weg staat dat ter zake van hetzelfde strafbare feit de natuurlijk persoon (als feitelijk leidinggevende) strafrechtelijk wordt vervolgd, terwijl de rechtspersoon administratiefrechtelijk wordt beboet.
una via-beginsel, indien de rechtspersonen reeds bestuursrechtelijk zijn beboet. De rechtbank overweegt dat naar vaste jurisprudentie slechts zelden sprake is van vereenzelviging. De enkele omstandigheid dat een verdachte enig bestuurder en aandeelhouder van de rechtspersoon is, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank stelt dienaangaande vast dat uit het dossier volgt dat verdachte in elk geval op papier formeel niet verbonden was aan de vennootschappen, maar dat hij heeft opgetreden als feitelijk leidinggever. De rechtbank overweegt dat deze enkele omstandigheid op zichzelf onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van vereenzelviging. Door de verdediging zijn geen andere argumenten aangevoerd op grond waarvan sprake zou kunnen zijn van vereenzelviging tussen de vennootschappen en verdachte.
una via-beginsel niet is geschonden, zodat de officier van justitie in haar vervolging kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor niet-ontvankelijkheid dan wel schorsing van de vervolging.