In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee ex-echtgenoten over de opheffing van conservatoire beslagen die door de vrouw zijn gelegd ter verzekering van een vordering op de man. De vrouw stelt dat de man wanprestatie heeft gepleegd door de winst van de verkoop van de woning niet met haar te delen. De man heeft de woning in maart 2021 verkocht voor € 205.000, terwijl deze later door de koper voor € 480.000 is doorverkocht. De vrouw heeft conservatoire beslagen gelegd onder verschillende banken en op de auto van de man ter verzekering van haar vordering van € 145.437,50.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man tot opheffing van de beslagen afgewezen. De rechter oordeelde dat de vrouw summierlijk heeft aangetoond dat haar vordering bestaat, en dat de man niet heeft aangetoond dat hij het bedrag van de vordering niet kan missen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de vrouw uitvalt, omdat zij een groot belang heeft bij het veiligstellen van haar vordering. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Het vonnis is op 27 december 2021 uitgesproken door mr. E. Loesberg.