Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
6 januari 2021 een verweerschrift ontvangen, met 4 producties. Bij brief van 13 januari 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] een akte overlegging producties (met productie 3 en 4) en een akte eisvermeerdering, tevens eisvermindering in het geding gebracht (met productie 5 en 6), waarin [verzoeker] onder meer zijn verzoek jegens […] heeft ingetrokken. Ten behoeve van de mondelinge behandeling heeft ASR nog één aanvullende productie toegezonden (productie 5).
e-mail van dezelfde datum, 2 februari 2021, heeft ASR geantwoord dat zij het niet constructief acht om wederom te reageren en geeft zij aan de beschikking van de kantonrechter af te wachten.
2.De relevante feiten
3.Het verzoek
3.De beoordeling
11 januari 2020.
€ 2.615,13. Tijdens de mondelinge behandeling is verzocht om ASR te veroordelen in de kosten van deze deelgeschilprocedure ten bedrage van het oorspronkelijk bij verzoekschrift verzochte bedrag van € 3.826,50 in plaats van het bij akte eisvermindering verzochte bedrag van € 2.615,13, omdat [verzoeker] bij zijn eisvermindering zou zijn uitgegaan van een verkeerde kostenbegroting. ASR heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij de redelijkheid van de gemaakte uren niet kan afleiden uit de overgelegde conceptdeclaratie met urenspecificatie van alle gemaakte uren tot en met 11 januari 2021, nu onduidelijk is waarop de geschreven tijd ziet en of dit verband houdt met deze procedure.
Uit de urenspecificatie behorend bij de einddeclaratie blijkt onder meer dat in totaal 11 uur en 18 minuten is besteed aan de deelgeschilprocedure (het opstellen van het verzoekschrift, de pleitnota, de zitting en voor het overige met name telefonisch contact met [verzoeker] ). Het aantal opgevoerde uren, met name de uren voor het opstellen van het verzoekschrift, de pleitnota en de bestede zittingsuren, komt de kantonrechter niet bovenmatig voor. Hetzelfde geldt voor de opgevoerde kosten van het telefonisch contact tussen mr. Te Pas, mr. Kowalczyk (de kantoorgenoot van mr. Te Pas die de Poolse taal spreekt) en [verzoeker] . Ook het gemiddeld gehanteerde uurtarief komt de kantonrechter in deze zaak niet onredelijk hoog voor.
Het verweer van ASR dat in de nagezonden einddeclaratie ten onrechte nog steeds 1,5 uur berekend is tegen het hoge uurtarief van mr. Te Pas, terwijl deze uren - getuige een eerder door ASR ontvangen declaratie - door de juridisch medewerker/advocaat stagiaire (tegen 0 tarief) zijn verricht, wordt door de kantonrechter gehonoreerd, ondanks de uitleg van mr. Te Pas dat deze uren wel degelijk zijn gemaakt, maar dat er verwarring is ontstaan vanwege overgang op een nieuw systeem (waarbij een aantal uren per abuis op nul zijn komen staan). Wat hier ook van zij, de verwarring over deze al dan niet gemaakte uren dient voor rekening en risico van mr. Te pas komen, vandaar dat de kantonrechter € 397,50, zijnde anderhalf uur tegen het uurtarief van mr. Te Pas, zal aftrekken van het opgevoerde totaal honorarium ad
Wanneer een schadevergoedingsplicht op de voet van artikel 6:101 BW wordt verminderd, wordt ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden, in beginsel in dezelfde mate verminderd (HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7624, NJ 2008/241). Dit uitgangspunt geldt ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, omdat deze kosten op grond van artikel 1019aa lid 2 Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW.
In deze zaak ziet de kantonrechter echter aanleiding om van dat beginsel af te wijken omdat de inzet van dit deelgeschil juist is helder te krijgen of er wel een percentage eigen schuld in aanmerking moet worden genomen, zoals ASR meent, en zo ja, of dat percentage dan zo hoog moet zijn als ASR meent. Omdat de eigen schuld van [verzoeker] door de kantonrechter lager wordt vastgesteld dan door ASR is aangenomen bij de schadeafwikkeling en ASR in die zin in het ongelijk is gesteld, vindt de kantonrechter het niet redelijk om de kosten van deze deelgeschilprocedure toch deels - namelijk in evenredigheid met de uiteindelijk vastgestelde mate van eigen schuld - voor rekening van [verzoeker] te laten.
De kantonrechter heeft hierbij mee laten wegen dat de wetgever met artikel 1019aa Rv heeft beoogd de financiële drempel voor het vragen van een deelbeslissing voor de benadeelde te verlagen. Dit, door uit te sluiten dat de benadeelde in de proceskosten wordt veroordeeld en door voor te schrijven dat zijn proceskosten niet forfaitair maar volledig in aanmerking worden genomen. Mede gelet op die intentie vindt de kantonrechter dat de billijkheid in dit geval eist dat de verplichting van ASR om de kosten te vergoeden die [verzoeker] heeft gemaakt om dit geschil door de rechter beslist te krijgen, niet wordt verminderd.