ECLI:NL:RBOBR:2022:1304

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
22/389 en 22/390
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgevingsvergunning voor semi-openbaar zwembad in woonbos met aandacht voor ruimtelijke effecten en handhaving

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 april 2022, staat de omgevingsvergunning voor het openbaar gebruik van een privé zwembad centraal. De vergunninghouder, een zwemschool, heeft een vergunning gekregen voor het exploiteren van een semi-openbaar zwembad, maar dit gebruik wordt betwist door twee eisers. De voorzieningenrechter oordeelt dat het publieke gebruik van het zwembad geen aan-huis-gebonden activiteit is, omdat de zwemlessen niet door de eigenaar van het zwembad worden gegeven, maar door een derde partij. Dit leidt tot de conclusie dat de vergunning niet goed is onderbouwd, vooral omdat de ruimtelijke gevolgen van het gebruik van het zwembad niet adequaat zijn beoordeeld. De voorzieningenrechter vernietigt de beslissing op bezwaar en schorst de vergunning, met de opdracht aan de verweerder om de ruimtelijke effecten van het afwijkend gebruik in kaart te brengen en de gevolgen voor de omgeving te onderzoeken. De voorzieningenrechter benadrukt dat de vergunninghouder zelf moet nagaan of er een melding op basis van het Activiteitenbesluit moet worden gedaan en dat de voorschriften van de vergunning onduidelijk zijn. De uitspraak bevat ook aanwijzingen voor de verweerder om de vergunning opnieuw te beoordelen, met aandacht voor de landschappelijke en natuurwaarden van de omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 22/389 en SHE 22/390
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats] eiser 1,

[eiser 2]uit [woonplaats] , eiser 2,
(gemachtigde mr. H.I.B.M. Arends)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.F.H.M. van der Velden en Oosterwijk).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam] te [woonplaats] ,

vergunninghouder.

Procesverloop

In het besluit van 14 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan “Riethoven/Walik 2012” en medewerking wordt verleend aan de exploitatie van een semi-openbaar zwembad door derden met bijbehorende parkeerplaatsen op het perceel [adres] in [woonplaats] .
Bij besluiten van 10 januari 2022 (bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser 1 niet-ontvankelijk en het bezwaar van eiser 2 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder SHE 22/390. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (reg.nr. SHE 22/389).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser 1 is verschenen, evenals de gemachtigde van eiser 2. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is verschenen in persoon.

Overwegingen

Inleiding
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. In deze uitspraak zet de voorzieningenrechter eerst de feiten op een rij. Daarna gaat de voorzieningenrechter in op de vraag of eiser 1 een rechtstreeks betrokken belang heeft. Daarna komt de inhoudelijke kant van de zaak aan de beurt. De voorzieningenrechter blijft bij het oordeel dat hij aan het einde van de zitting al aan partijen heeft voorgehouden.
Feiten
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de navolgende feiten.
  • Bij besluit van 22 september 2020 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het openstellen van een (inpandig) zwembad voor publiek aan de [adres] te [woonplaats] (de projectlocatie) en de aanleg van parkeerplaatsen aan de achterzijde van de woning ten behoeve van dit zwembad. Tegen dit besluit hebben eisers ieder afzonderlijk bezwaar gemaakt.
  • Bij besluit van 16 februari 2021 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
  • Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en aan de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
  • Bij uitspraak van 26 mei 2021 (reg.nr. SHE 21/689 en SHE 21/690) heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat eiser 1 niet-ontvankelijk is in bezwaar omdat hij geen belanghebbende is. Tevens heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigd omdat verweerder buiten de grondslag van de aanvraag was getreden.
  • Op 1 juni 2021 heeft vergunninghouder bij verweerder een (nieuwe) aanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder ingewilligd in het primaire besluit.
  • Het zwembad in kwestie heeft een oppervlakte van 38 m2. Het wordt geëxploiteerd door een derde, zwemschool het [naam] .
  • Op de projectlocatie gelden (onder andere) het bestemmingsplan “Riethoven/ Walik 2012” en het “Parapluplan parkeren Bergeijk 2018”. De gronden in de projectlocatie hebben de bestemming ‘wonen-woonbos’ en ‘bos’. Op het perceel van de derde-partij zijn 5 parkeerplaatsen aangelegd op gronden met de bestemming ‘bos’. Hiervoor zijn al bomen gerooid.
  • In bijlage 1 van het primaire besluit zijn de volgende voorwaarden aan het bestreden besluit verbonden:
Ter compensatie van het gekapte bos dienen 4 rijen inheemse heestersoorten met een plantafstand van 1,25 meter geplant en behouden te worden volgens bijgevoegde tekening. De vergunning mag niet in gebruik genomen worden voordat het beplantingsplan is uitgevoerd;
Openingstijden voor openbaar gebruik:
• maximaal 40 weken per jaar, 3 dagen per week, gedurende 7 uur per dag;
• niet open op zaterdag en zondag;
• niet open na 18.00 uur;
• buiten de tijden dat zwemles plaatsvindt maximaal 5 personen gelijktijdig in het zwembad;
• maximaal 8 uur per week zwemles, aan maximaal 6 kinderen gelijktijdig tot en met de leeftijd van 17 jaar exclusief zwemleraar.
Geen overlap in vertrek en aankomst;
De vergunninghouder dient zelf na te gaan of er een melding in kader van het Activiteitenbesluit gedaan moet worden
  • Het zwembad is de afgelopen maanden in gebruik genomen door zwemschool [naam] .
  • Eisers hebben een verzoek om handhaving ingediend.
  • Verweerder heeft een voornemen voor een last onder dwangsom uit laten gaan omdat het beplantingsplan nog niet was uitgevoerd.
  • Eiser 1 woont aan het einde van de [adres] (een doodlopende weg). Via de [adres] is het ongeveer 100 meter tot de inrit op de projectlocatie. Eiser 1 heeft geen direct zicht vanaf zijn perceel op de projectlocatie. Eiser 2 woont schuin tegenover de projectlocatie.
Ontvankelijkheid eiser 1
3.1
Eiser 1 vreest dat als gevolg van het niet naleven van de voorschriften en het achterwege blijven van handhaving de kleinschaligheid van de voorziening niet is gegarandeerd. Het verdwijnen van een brede strook bos leidt tot een visuele aantasting van de bosrijke omgeving in zijn directe omgeving. Hij heeft een belang om daarvan gevrijwaard te blijven.
3.2
Verweerder heeft het bezwaar van eiser 1 niet ontvankelijk verklaard in navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 mei 2021.
3.3
In de uitspraak van 26 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter ambtshalve het volgende overwogen: “
Op grond van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een belanghebbende iemand die een rechtstreeks belang heeft bij het betreffende besluit. Conform vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) betekent dit dat er sprake moet zijn van een objectief, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel belang bij het besluit, waarmee de desbetreffende persoon zich onderscheidt van anderen. Uitgangspunt daarbij is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van de activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij het besluit. Daarbij geldt dat die gevolgen wel van enige betekenis moeten zijn. Gevolgen van enige betekenis ontbreken wanneer er wel gevolgen zijn vast te stellen, maar die gevolgen voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zó gering zijn, dat van een persoonlijk belang bij het besluit geen sprake is. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271). De rechtbank is gezien voorgaande factoren van oordeel dat eiser 1 geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. De afstand tot de inrit van het zwembad en de parkeerplaatsen (zoals vermeld ongeveer 100 meter) en het ontbreken van zicht daarop vanaf het woonperceel van eiser 1, maken dat er uit dien hoofde geen gevolgen van enige betekenis voor de woon- of leefsituatie van eiser 1 aanwezig geacht kunnen worden. Dat hij bij het uitlaten van zijn hond en het aan- en afrijden met de auto naar/van zijn woning mogelijk bezoekers van het zwembad tegenkomt, maakt dit niet anders. Hoewel het een doodlopende en rustige straat is, onderscheidt eiser 1 zich niet van andere gebruikers van de [adres] . Het aantal bezoekers is gezien de omvang van het zwembad en de beperkingen die daaraan als voorwaarde in de omgevingsvergunning zijn opgenomen zo beperkt dat de aanwezigheid en het gebruik van de parkeerplaatsen en het zwembad geen wezenlijke invloed op de woon- en leefsituatie van eiser 1 heeft. Nu eiser 1 geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, heeft verweerder zijn bezwaar ten onrechte ontvankelijk verklaard. “
3.4
Deze voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser 1 wel belanghebbende is. Weliswaar heeft eiser 1 geen zicht op de projectlocatie en woont hij te ver van de projectlocatie om gevolgen van enige betekenis te ondervinden van het gebruik van het zwembad, maar eiser 1 kan zijn woning alleen maar bereiken via de [adres] (en dus langs de projectlocatie). Eiser 1 stelt echter dat de voorwaarden onvoldoende zijn om de gevolgen van het gebruik van het zwembad tot een aanvaardbaar niveau te beperken. In het bestreden besluit en de voorwaarden en in het bestemmingsplan “Parapluplan parkeren Bergeijk 2018’ staat niets over het parkeren op eigen terrein. De voorzieningenrechter kan niet op voorhand uitsluiten dat eiser 1 in de toekomst door parkeren van bezoekers van het zwembad op de [adres] wordt belemmerd bij het bereiken en verlaten van zijn eigen woning. Om hierover iets te kunnen vinden, moet eiser 1 (de voorwaarden van ) het bestreden besluit kunnen aanvechten. Eisers hebben gesteld dat niet wordt voldaan aan het door verweerder toegepaste beleidskader en in dit kader de aanvaardbaarheid van de toename van de parkeerbehoefte ter discussie gesteld. Daarom heeft eiser 1 een rechtstreeks betrokken belang en is hij belanghebbende. Het aan eiser 1 gerichte bestreden besluit is dus onjuist en zal worden vernietigd.
Beoordeling inhoudelijke beroepsgronden.
4.1
Volgens eisers heeft verweerder de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de afwijking niet goed beoordeeld. Verweerder is aangesloten bij de planregels in het bestemmingsplan “Woongebieden Oost en West Bergeijk” en de daarin opgenomen regeling voor ‘aan huisgebonden bedrijven’ maar daar voldoet de afwijking niet aan. Eisers wijzen op de onevenredige toename van de parkeerbehoefte als gevolg van deze publieksvoorziening die noodzaakt tot de aanleg van parkeerplaatsen en de kap van bomen. Daardoor wordt het karakter van het woonbos aangetast.
4.2
Verweerder vindt het beperkt openbare publiek gebruik van het zwembad niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Om dit te beoordelen heeft verweerder aangesloten bij de meest actuele regeling die in de gemeentelijke bestemmingsplannen is opgenomen voor aan-huis gebonden activiteiten in de woonbestemming. Het gebruik van het zwembad is formeel geen aan huis gebonden activiteit maar het gebruik van het zwembad is -mits dat gebruik beperkt blijft qua openingstijden, aantal bezoekers en verkeersaantrekkende werking- voor wat betreft de ruimtelijke effecten vergelijkbaar met aan huis gebonden activiteiten zoals een huisarts, een tandarts of een kappersbedrijf. Door voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning heeft verweerder geprobeerd het kleinschalige karakter van het semi-openbare zwembad te garanderen en de ruimtelijke effecten aanvaardbaar te houden. Daarnaast is het semi-openbaar zwembad waarin zwemles wordt gegeven een waardevolle aanvulling op de maatschappelijke voorzieningen voor de inwoners van de gemeente. Verweerder vindt dat hij hierdoor juist wel een goede belangenafweging heeft gemaakt. Door het inpassingsplan blijft het karakter van het woonbos behouden.
4.3
De derde-partij heeft erkend dat hij de voorwaarde voor landschappelijke inpassing over het hoofd heeft gezien maar dat hij probeert hier aan te voldoen.
4.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het primaire besluit heeft aangesloten bij de meest actuele regeling over aan-huis-gebonden activiteiten in woningen in een ander bestemmingsplan. In bijlage 1 bij het bestreden besluit is alleen aandacht besteed aan het gebruik van het zwembad, maar wordt niets gezegd over het karakter van het woonbos. De voorwaarde voor landschappelijke inpassing komt dan ook uit de lucht vallen.
4.5
De voorzieningenrechter vindt dit geen goede beoordeling. Verweerder sluit aan bij de regeling van een aan-huis-gebonden activiteit in een ander bestemmingsplan en vergelijkt de gevolgen van het gebruik van het zwembad met de ruimtelijke effecten van dit soort activiteiten maar het publieke gebruik van het zwembad is géén aan-huis-gebonden activiteit. De zwemles wordt niet gegeven door de bewoner zelf maar door een derde. Die is ook verantwoordelijk voor de verhuur. In de door verweerder bedoelde regeling van aan-huis-gebonden activiteiten zijn groepsmatige activiteiten (in de planregels gedefinieerd als het verlenen van diensten en geven van onderricht aan drie personen of meer tegelijkertijd) niet rechtstreeks toegelaten. In dit geval heeft verweerder het recreatief gebruik door 5 personen en het geven van zwemles aan zes kinderen (exclusief de leraren) tegelijkertijd expliciet toegestaan. Bovendien sluit verweerder aan bij een bestemmingsplan met een regeling van aan-huis-gebonden activiteiten voor de kernen van Bergeijk. Daarmee laat verweerder het specifieke karakter van het woonbos (met een aparte bestemmingsomschrijving van wonen in het bos) ten onrechte buiten beschouwing. Tot slot vergeet verweerder te toetsen of de aanleg van de parkeerplaatsen leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Voor het rooien van bomen is een (aanleg) vergunning vereist (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). Deze heeft de derde-partij niet aangevraagd, maar is niet onlosmakelijk verbonden met het gebruik van parkeerplaatsen binnen de bestemming ‘bos’. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ligt het desondanks wel in de rede om dit afwijkend gebruik aan hetzelfde criterium te toetsen.
4.6
Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder had moeten kijken naar alle ruimtelijk relevante gevolgen van dit gebruik, waaronder bijvoorbeeld ook de geluidsbelasting vanwege het gebruik van het zwembad en het bezoekersverkeer van en naar het zwembad. Nu laat verweerder het aan de derde-partij over om na te gaan of een melding op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) moet worden ingediend en of sprake is van een a-inrichting of een b-inrichting of dat het zwembad is uitgezonderd. Verweerder, als bevoegd gezag inzake de handhaving van het Abm en de daarin opgenomen meldingsplicht voor b-inrichtingen, moet dat zelf doen en moet vervolgens nagaan of de gevolgen van het gebruik ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Daarbij kan verweerder niet volstaan met een vergelijking met ander afwijkend gebruik.
4.7
De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de opgenomen voorwaarden veel ruimte laten voor grotere aantallen personen die de projectlocatie gelijktijdig bezoeken. Zo is onduidelijk wat wordt bedoeld met het verbieden van overlap in vertrek en aankomst en of hiermee het gelijktijdig parkeren en verblijven van bezoekers op de projectlocatie is toegelaten of niet (bijvoorbeeld als ouders van kinderen buiten blijven wachten op het einde van de zwemles) en is slechts verboden om meer dan 5 personen in het zwembad te laten verblijven waarmee in het midden wordt gelaten of er meer dan 5 personen buiten het zwembad mogen zijn.
4.8
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de bezwaarfase dit alsnog had moeten onderzoeken naar aanleiding van de bezwaren van eisers en zich niet kan verschuilen achter beoordelingsruimte. Deze beoordelingsruimte ontslaat verweerder niet van de verplichting het bestreden besluit en het primaire besluit op een inzichtelijke wijze goed te onderbouwen. Hierbij zal verweerder onder meer de gevolgen van het afwijkend gebruik in kaart moeten brengen. Naarmate deze gevolgen groter of zwaarder zijn voor derden dan wel de omgeving, zal er een grotere noodzaak zijn om deze gevolgen te beperken, dan wel het aangevraagde gebruik te weigeren.
4.9
Deze beroepsgrond slaagt.
5.1
Eisers stellen dat verweerder moet handhaven omdat het zwembad al 7 maanden illegaal voor het publiek is geopend en ook andere gebruiksregels niet worden nageleefd.
5.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de stelling dat de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet worden nageleefd een handhavingskwestie is.
5.3
Het geschil ziet op een verleende omgevingsvergunning. De handhaving van de voorschriften is een andere procedure. Dat neemt echter niet weg dat eisers de voorschriften bij de omgevingsvergunning wel ter discussie kunnen stellen als verweerder stelt dat door deze voorschriften de gevolgen van het afwijkend gebruik ruimtelijk aanvaardbaar zijn. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verweerder bij het stellen van voorschriften ook rekening zal moeten houden met het gegeven dat handhavend optreden tegen overtreding van de voorschriften onder omstandigheden onevenredig kan zijn (gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285). Het staat eisers vrij er op te wijzen dat deze voorschriften worden overtreden, al zal deze overtreding op zichzelf niet leiden tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit.
Conclusie
6.1
Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter geeft hierbij de volgende aanwijzingen:
  • Verweerder moet de gevolgen van het afwijkend gebruik (het publieke gebruik) van het zwembad onderzoeken en hierbij ook de omvang van de afwijking van het planologisch toegelaten gebruik als ‘woonbos’ in kaart brengen.
  • Verweerder moet de aantasting van de landschappelijke en natuurwaarden in de bestemming ‘bos’ onderzoeken.
  • Verweerder moet nagaan of deze gevolgen ruimtelijk aanvaardbaar zijn en of de gevolgen moeten (dan wel kunnen) worden beperkt tot een aanvaardbaar niveau.
  • De voorzieningenrechter geeft verweerder verder in overweging om, als hij nog steeds een omgevingsvergunning wil verlenen, in ieder geval de voorschriften van de vergunning nader te specificeren dan wel aan te vullen, bijvoorbeeld met een minimale tijd tussen groepen. Verder zal verweerder moeten nagaan wat eventueel publiek (zoals begeleidende ouders) tijdens de lessen doet en of hierover iets moet worden geregeld in de voorschriften. Ook zou verweerder nog eens moeten kijken naar het maximum aantal leerlingen, nu vergunninghouder ter zitting heeft aangegeven dat er niet eens zoveel kinderen in het zwembad passen. Tot slot zou verweerder moeten nagaan of het nodig is om met een voorschrift het parkeren door bezoekers van het zwembad op de openbare weg te verbieden.
De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6.2
Omdat het beroep gegrond is en verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 24 maart 2022 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het publieke gebruik van het zwembad illegaal is zolang het beplantingsplan niet is uitgevoerd.
6.3
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Er was geen sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verweerder moet wel aan eisers het betaalde griffierecht betalen in de beroepszaak en het verzoek om voorlopige voorziening.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,00 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.