ECLI:NL:RBOBR:2022:1764

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
21/392
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de vergunning voor een emissiearme rundveestal en de beoordeling van de Rav factor

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de vergunningverlening voor een emissiearme rundveestal. De zaak betreft een aanvraag van vergunninghoudster voor het wijzigen van haar veehouderij, waarvoor eerder een vergunning op basis van de Hinderwet was verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige Rav factor voor het stalsysteem A.1.13, zoals vastgesteld door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB), niet als de best beschikbare wetenschappelijke kennis kan worden beschouwd. Dit oordeel is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 8 april 2022, waarin fouten in de totstandkoming van de Rav factor zijn geconstateerd.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant vernietigd, omdat het onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat de emissiefactoren in de Rav niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden aangenomen, en dat er significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden niet konden worden uitgesloten. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zesentwintig weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak en de noodzaak om de nieuwste versie van de AERIUS Calculator te gebruiken.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eisers recht hebben op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, omdat hun beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.897,50, en het griffierecht op € 354,00. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/392

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres]te [vestigingsplaats] , eisers
(gemachtigde: [naam] ),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder.

(gemachtigde: mr. A. Speekenbrink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam], te [vestigingsplaats] (gemeente Gilze-Rijen), vergunninghoudster, gemachtigde: mr. E.T. Stevens.

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het wijzigen van haar veehouderij.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen verzocht om te reageren op een geanonimiseerd verslag van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB), dat de StAB heeft uitgebracht in een andere beroepsprocedure (SHE 20/2665).
Eisers hebben hierop in hun brief van 24 februari 2022 gereageerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 maart 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank zet eerst de feiten op een rij. Daarna behandelt de rechtbank enkele formele punten en geeft de rechtbank een oordeel over de beroepsgronden. De relevante regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak. De rechtbank verwijst in deze uitspraak naar de uitspraak van 8 april 2022. [1]
Feiten
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
- Op 28 februari 2019 heeft vergunninghoudster bij verweerder een aanvraag ingediend voor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb voor het wijzigen van een melkveehouderij op het adres [adres] , te [vestigingsplaats] , gemeente Gilze en Rijen.
Voor dit bedrijf is op 13 juni 1989 een vergunning op basis van de voormalige Hinderwet verleend. Hierin is een veestapel vergund met een totale ammoniakemissie (berekend naar de huidige maatstaven) van 1.261,22 kg/j. Op 21 december 2001 is een melding gedaan op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
- De aanvraag heeft betrekking op de volgende wijzigingen.
In stal 2 worden geen dieren meer gehouden.
In de bestaande stal 2a wordt rundvee gehouden (41 stuks vrouwelijk jongvee tot twee jaar).
In stal 3 wordt de loods uit de uitgangssituatie uitgebreid (verlengd) en in dit nieuwe deel wordt jongvee gestald (42 stuks vrouwelijk jongvee tot twee jaar).
Stallen 5 en 6 worden gesloopt en worden vervangen door een nieuwe stal, stal 4. Voor stal 4 wordt stalsysteem BWL.2010.34.V7 (inmiddels geldt BWL 2010.34.V8), een ligboxenstal met roostervloer voorzien van cassettes in de roosterspleten en mestschuif, aangevraagd. In stal 4 worden 130 melkkoeien ouder dan twee jaar geplaatst.
Het ontwerpbesluit heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen . Eisers hebben een zienswijze ingediend.
2.2
In het bestreden besluit gaat verweerder uit van een afname van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden ten opzichte van het project zoals dat in werking zou kunnen zijn op basis van de Hinderwetvergunning uit 1989. De Natura 2000-gebieden zijn aangewezen dan wel onder de bescherming van de Habitatrichtlijn gekomen na de verlening van de Hinderwetvergunning.
3. Eisers hebben hun beroepsgrond dat in de Hinderwetvergunning alleen vergunning zou zijn verleend voor een veestapel die wordt beweid ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat de juistheid van de bepaling van de referentiesituatie in deze zaak niet in geschil is.
4.1
Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de stikstofdepositie niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie. In de nieuwe situatie is stalsysteem BWL.2010.34.V7 (inmiddels B=V8) (in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) benoemd als stalsysteem A1.13) vergund. Onder verwijzing naar diverse rapporten stellen eisers dat niet zeker is dat dit stalsysteem in de praktijk presteert zoals de Rav belooft. In reactie op het StAB advies hebben eisers hun beroepsgrond aangevuld en gesteld dat op voorhand zeker moet zijn dat het stalsysteem doet wat de Rav belooft. Verder merken zij op dat uit het StAB advies alsmede uit de reactie hierop van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (Rvo) blijkt dat de Rav factor voor stalsysteem A1.13 niet klopt.
4.2
Verweerder houdt vast aan zijn standpunt dat de Rav emissiefactor van het stalsysteem A1.13 is gebaseerd op de best wetenschappelijke kennis, en daarom gebruikt mag worden mits het wordt gecorrigeerd. Deze metingen geschieden volgens geaccepteerde meetprotocollen. In de door eisers overgelegde rapporten worden geen definitieve conclusies getrokken over de representativiteit van de Rav-emissiefactoren. Ook de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ziet geen aanleiding om de Rav-emissiefactoren in algemene zin bij te stellen. Verweerder beseft dat het CBS-rapport aanleiding is voor nader onderzoek hetgeen ook door de Commissie deskundigen Meststoffenwet wordt aanbevolen. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft dan ook, samen met de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, aan de Tweede Kamer aangegeven dat maatregelen worden genomen om de emissiereductie te waarborgen. Ook binnen het Kennisprogramma Stikstof zal onderzoek worden uitgevoerd om meer inzicht te verkrijgen in het verminderen van onzekerheden omtrent stikstofberekeningen en -metingen. [2]
4.3
De rechtbank heeft op 8 april 2022 uitspraak gedaan in de zaak waarin het StAB advies is uitgebracht. Gelet op de door de StAB geconstateerde fout bij de totstandkoming van de Rav factor kan de huidige Rav factor voor stalsysteem A.1.13 naar het oordeel van de rechtbank niet als de best beschikbare wetenschappelijke kennis worden beschouwd. De rechtbank vindt bevestiging voor dit oordeel in de reactie van de Staatssecretaris en de geadviseerde wijziging van de huidige Rav factor. Verder oordeelt de rechtbank, op basis van het StAB Advies en de bevindingen daarin naar aanleiding van de door eisers aangevoerde algemene rapporten en de proefmetingen voor stalsysteem A 1.13, dat vanwege een aantal factoren niet met de op basis van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn vereiste zekerheid kan worden gezegd dat een emissiearm stalsysteem in iedere stal op dezelfde wijze zal presteren en zal blijven presteren conform de emissiefactor in de Rav. Daarom kan verweerder niet zonder meer van de emissiefactor in de Rav uitgaan en staat niet vast dat toepassing van de aangevraagde emissiearme stalsystemen daadwerkelijk zal leiden tot de beloofde ammoniakemissie en daarmee een gelijkblijvende of lagere stikstofdepositie. Dat betekent dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden gaan optreden. De rechtbank verwijst verder naar rechtsoverwegingen 10 en 11 van de uitspraak van 8 april 2022 die hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank ziet in de stellingen van partijen geen reden voor een ander oordeel. Dat betekent dat in deze zaak het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
5.1
Eisers voeren aan dat er in de nieuwe situatie blijkens de AERIUS-verschilberekening sprake is van een toename van de aan- en afvoerbewegingen licht en zwaar verkeer per jaar. Volgens eisers wordt een te korte afstand in rekening gebracht. Eisers wijzen verder op rechtsoverweging 69 van de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 [3] waarin is overwogen dat de berekeningen van het wegverkeer in AERIUS ten onrechte beperkt worden tot 5 km afstand.
5.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om inhoudelijk in te gaan op deze beroepsgrond. Als gevolg van het hierboven gegeven oordeel, wordt het bestreden besluit vernietigd en moet verweerder een nieuw besluit nemen. Hierbij moet verweerder de nieuwste versie van AERIUS Calculator gebruiken.
6.1
Eisers zijn het niet eens met de realisatieverplichting in voorschrift 3 van het bestreden besluit. Dit voorschrift verplicht vergunninghoudster om de beoogde ontwikkeling binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning te realiseren. Op deze manier is een vergunning volgens eisers meteen een verplichting.
6.2
Verweerder heeft het voorschrift opgenomen om op deze wijze de bevoegdheid te hebben om na drie jaar het bestreden besluit in te trekken als dit voorschrift niet wordt nageleefd.
6.3
De rechtbank kan de reden voor het opnemen van het voorschrift wel begrijpen. Artikel 2.33, tweede lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat een soortgelijke aansporing om gebruik te maken van een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting. Als dat niet gebeurt, dan is het bevoegd gezag bevoegd om in te trekken. De Wnb beschikt niet over een dergelijke bepaling met als gevolg dat de Wnb verweerder niet rechtstreeks de bevoegdheid verschaft om iets te doen aan vergunningen die niet worden gebruikt maar tot in het oneindige kunnen worden gebruikt. Zolang de wetgever artikel 5.4 van de Wnb niet aanvult met een dergelijke bevoegdheid, kan de rechtbank verweerders keuze om de verplichting als voorschrift aan de vergunning te verbinden goed begrijpen. Als het voorschrift niet wordt nageleefd, dan is verweerder bevoegd de vergunning in te trekken op basis van artikel 5.4, eerste lid onder a, van de Wnb. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank overigens op dat de bevoegdheid in artikel 2.33, tweede lid onder a, van de Wabo (die toch een lange geschiedenis heeft in de Hinderwet en de Woningwet) terugkeert in artikel 5.40, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet (met een verkorting van de termijn naar één jaar) en dat deze bevoegdheid ook betrekking zal hebben op omgevingsvergunningen voor natuuractiviteiten.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Het verkrijgen van de op basis van artikel 6, derde lid van de Habitatrichtlijn vereiste zekerheid vergt mogelijk een aanpassing van de aanvraag. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor een bestuurlijke lus. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zesentwintig weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,00, eeen half punt voor een reactie op het StAB advies in de zaak SHE 20/2665 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen zesentwintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eisers te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.897,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 29 april 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 5.4 lid 1 onder a, van de Wnb

Een bij of krachtens deze wet verleende vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien de houder van een vergunning, onderscheidenlijk ontheffing in strijd handelt met de hem verleende vergunning, onderscheidenlijk ontheffing of de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen.

Artikel 2.33, tweede lid onder a, van de Wabo

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, dan wel indien de vergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a onderscheidenlijk b of g, gedurende 26 weken onderscheidenlijk de in de vergunning bepaalde termijn, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

Artikel 5.4, tweede lid onder b van de Omgevingswet

In andere gevallen dan bedoeld in artikel 18.10 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning intrekken (…) als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning,

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBOBR:1323
2.Zie Kamerstukken II 2019-2020, 35 334, nr. 88.