Overwegingen
1. De precieze tekst van de bepalingen waarnaar de rechtbank in deze uitspraak verwijst, is opgenomen in een bijlage. De bijlage is onderdeel van de uitspraak.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en stond van 2012 tot augustus 2021 in de Basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Eiser heeft een onderneming en staat met deze onderneming onder het nummer [nummer] ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). De activiteiten van eisers onderneming bestaan uit lesgeven in tango en dans, choreografie en Feldenkrais (een alternatieve fysieke therapie). Vanwege de beperkende overheidsmaatregelen door de uitbraak van het coronavirus kon eiser zijn werkzaamheden als danser/choreograaf, tangoleraar en Feldenkrais-practitioner sinds maart 2020 niet meer verrichten.
3. Eiser heeft daarom op 2 april 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tozo 1. In afwachting van de definitieve beslissing op de aanvraag heeft verweerder op 7 april 2020 aan eiser een voorschot van € 1.052,32 verstrekt. Bij besluit van 9 juli 2020 heeft verweerder het recht van eiser op Tozo 1 definitief vastgesteld en aan eiser een Tozo-uitkering toegekend voor de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020. In totaal ontving eiser een bedrag van € 3.156,96 aan Tozo 1.
4. Eiser heeft op 5 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tozo 2. In afwachting van de definitieve beslissing op deze aanvraag heeft verweerder op 14 juli 2020 aan eiser een voorschot verstrekt. Bij besluit van 20 oktober 2020 heeft verweerder het recht van eiser op Tozo 2 definitief vastgesteld en aan eiser een Tozo-uitkering toegekend voor de periode van 1 juni 2020 tot en met september 2020. In totaal ontving eiser een bedrag van € 2.493,88 aan Tozo 2.
5. Daarna heeft eiser op 26 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van Tozo 3. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder bij brief van 18 november 2020 eiser verzocht om bankafschriften over de maanden juni tot en met oktober 2020. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit niet alleen deze aanvraag afgewezen, maar heeft verweerder ook de eerdere uitkeringen op grond van de Tozo 1 en 2 ingetrokken en een bedrag van € 5.650,84 van eiser teruggevorderd. Hiervoor heeft verweerder als reden gegeven dat eiser niet voldoet aan een van de voorwaarden voor een uitkering op grond van de Tozo 1, 2 en 3. Uit onderzoek zou zijn gebleken dat eiser zijn hoofdverblijf niet heeft in Nederland, althans niet in de gemeente [woonplaats] . Daarom heeft eiser volgens verweerder geen recht op deze tijdelijke financiële ondersteuning.
6. Eiser heeft op 19 januari 2021 tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hierin heeft eiser kort gezegd aangegeven dat hij volledig voldoet aan de criteria voor de Tozo 1, 2 en 3. Hij is sinds 2012 woonachtig in de gemeente [woonplaats] , zijn bedrijf is ook daar gevestigd en het centrum van zijn leef- en werkomgeving is in [woonplaats] . Van hieruit ontplooit hij namelijk al zijn activiteiten. Dat hij voor de uitoefening van zijn beroep veel op reis is doet daar niets aan af. Zijn werkzaamheden als tangoleraar en Feldenkraisleraar vinden in vele verschillende plaatsen in Nederland plaats. Daarnaast zijn er ook tangoweken in Zwitserland, Frankrijk en Zweden. Zijn werk is voor meer dan 90% in Nederland of daaraan gerelateerd.
7. Op 3 mei 2021 heeft de gezamenlijke commissie van advies voor de bewaarschriften van de gemeenten [woonplaats] en Sint Anthonis (de commissie) een advies uitgebracht. Volgens de commissie is voldoende komen vast te staan dat in de hier relevante periode Londen het hoofdverblijf van eiser was omdat zich daar het zwaartepunt van zijn leven bevond en niet de gemeente [woonplaats] , ondanks dat hij staat ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] . Omdat eiser zowel het adres heeft opgegeven waar hij formeel staat geregistreerd in de BRP als het adres waar hij grotendeels verbleef bij zijn vriendin in Londen, is volgens de commissie geen sprake van schending van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de Pw. Voor zover er al sprake is van schending van de inlichtingenplicht is die volgens de commissie zeker niet verwijtbaar. Verweerder had immers op grond van de door eiser verstrekte informatie direct bij de eerste aanvraag navraag kunnen doen. Aangezien voldoende is komen vast te staan dat eiser zijn hoofdverblijf niet in Nederland had en hierdoor niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Tozo, heeft verweerder terecht besloten om het recht op uitkering op grond van Tozo 1 en Tozo 2 in te trekken. Verweerder is daarom in beginsel ook gerechtigd de ten onrechte betaalde uitkering terug te vorderen op grond van artikel 58, tweede lid, onder a, van de Pw. Onder verwijzing naar artikel 2 van de Beleidsregels Terug- en invordering 2020 (de beleidsregels) ziet de commissie echter aanleiding om verweerder te adviseren om in verband met bijzondere omstandigheden te overwegen om van gehele of gedeeltelijke terugvordering af te zien met betrekking tot de verstrekte uitkeringen op grond van Tozo 1 en 2. Reden daarvoor is dat wanneer verweerder het signaal tijdig en juist zou hebben opgepakt, eiser de keuze zou hebben kunnen maken om zonder uitkering in Londen te blijven of terug te keren naar Nederland om daar aanspraak te kunnen maken op een uitkering. Die mogelijkheid is eiser nu ontnomen. Verder is de commissie van mening dat verweerder de aanvraag voor een uitkering op grond van Tozo 3 terecht heeft afgewezen omdat voldoende vaststaat dat eiser in de periode tussen 1 juni 2020 en 1 december 2020 niet zijn hoofdverblijf had in de gemeente [woonplaats] en daardoor niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van Tozo 3.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser met aangepaste de grondslag en motivering ongegrond verklaard in afwijking van het advies van de commissie,. Verweerder volgt de commissie niet in het standpunt dat eiser zijn inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat er bijzondere omstandigheden zijn die reden geven om af te zien van de terugvordering. In dit kader heeft verweerder gesteld dat van eiser mag worden verwacht dat hij op de hoogte was van de regelgeving en de invloed van zijn woonplaats op het recht op Tozo 1 en 2. Eiser heeft met de aanvragen verklaringen afgelegd over zijn woonplaats waaruit bleek dat hij slechts tijdelijk in het buitenland verbleef. Verweerder is coulant omgegaan met zijn situatie en heeft op basis van de verklaringen van eiser bijstand op grond van Tozo 1 en 2 verstrekt. De verstrekte informatie over zijn verblijf in het buitenland is echter onjuist gebleken omdat eiser in feite zijn hoofdverblijf had verplaatst naar het buitenland en daarmee heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Vanwege het schenden van de inlichtingenplicht is het terugvorderen van de ten onrechte verstrekte bijstand een verplichting voor verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw. Daarom kan de door de commissie genoemde ‘zesmaandenjurisprudentie’, zoals deze ook is neergelegd in de beleidsregels, niet worden toegepast. Verweerder ziet ook geen andere dringende redenen op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien. Zo wordt eiser met het besluit niet onevenredig benadeeld. Verweerder is eiser al tegemoet gekomen door de vordering niet te bruteren en daarnaast wordt eiser bij invordering en aflossing beschermd door de beslagvrije voet.
9. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert in beroep aan dat hij bij beide aanvragen (de rechtbank begrijpt voor Tozo 1 en 2) zijn tijdelijk verblijf in het buitenland heeft vermeld en dat verweerder hiervan dus op de hoogte was. Verder voert hij ten aanzien van zijn woonplaats het volgende aan. Hij heeft nooit activiteiten qua werk of wonen in Engeland ontwikkeld. Hij heeft zich daar nooit ingeschreven, betaalt er geen belasting en zijn plannen om met zijn Engelse vriendin (en zoon) in Nederland te gaan wonen waren al voor de geboorte van zijn zoon in 2019 in een vergevorderd stadium. Door allerlei onvoorziene omstandigheden is het besluit te verhuizen naar Nederland toen uitgesteld. Eiser is als tangodanser en leraar veel in het buitenland en veel op reis. Hierdoor is hij vaak langere tijd niet op de plek waar hij staat ingeschreven en van waaruit hij zijn eenmanszaak runt. Zodoende is de omschrijving van het begrip woonplaats voor hem anders dan voor de meeste mensen. Zijn schrijven dat hij tijdelijk in het buitenland verbleef, heeft volgens eiser te maken met voortschrijdend inzicht. Toen de pandemie in maart 2020 begon stond er veel werk op zijn programma. Zijn werkende leven in en rond Nederland werd echter door de pandemie eerst een maand, toen twee maanden en uiteindelijk een half jaar uitgesteld. Daarom vermeldde eiser dat hij tijdelijk in het buiteland was, maar wonende in [woonplaats] . Zijn inschrijving bij de KvK is al sinds 2012 in [woonplaats] en zijn woonadres was toen bij zijn inmiddels overleden moeder in [woonplaats] . Eiser achtte het verstandiger dat hij in Engeland bij zijn vriendin en kind verbleef dan dat hij met hen in [woonplaats] zou komen wonen met alle risico’s van dien voor zijn moeder. Daarnaast was werk uit den boze. Tijdelijk verblijf in Engeland leek eiser logisch mede doordat reizen moeilijk of helemaal niet mogelijk was en later in verband met testen prijzig was. Verweerder stelt dat eiser in de periode van juni tot november 2020, toen het weer meer mogelijk was om te reizen, ook niet in de gemeente [woonplaats] verbleef. Eiser brengt hier in beroep tegenin dat hij juist in die periode zijn werk weer heeft hervat met lesweken en lesweekenden in België, Frankrijk en Zweden. Dit maakt onderdeel uit van zijn normale werkroutine aangezien zijn werk zich niet fysiek in [woonplaats] bevindt. Verder stelt eiser in beroep dat verweerder zijn aanvragen om een uitkering op grond van Tozo 1 en Tozo 2 aanvankelijk heeft goedgekeurd. Doordat verweerder pas bijna een jaar later hierop is teruggekomen, heeft hij eiser niet de keuze gelaten anders te handelen.
Het oordeel van de rechtbank
10. De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Pw waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) regels worden gesteld met betrekking tot verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De Tozo is een AMvB geïnspireerd op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004), dat dezelfde grondslag heeft.
Intrekking en terugvordering Tozo 1 en 2
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking van het recht op Tozo (1 en 2) heeft beperkt tot een afgesloten periode over het verleden, te weten de periode 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020. Dit betekent dat de door de rechtbank te beoordelen periode hieraan gelijk loopt en daarom 1 maart 2020 tot en met 30 september 2020 betreft.
12. Een besluit tot intrekking van Tozo is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
13. De rechtbank dient in dit geval de vraag te beantwoorden of verweerder het recht op inkomensondersteuning op grond van Tozo 1 en 2 voor de maanden maart tot en met september 2020 terecht heeft ingetrokken.
14. Verweerder heeft als reden hiervoor gegeven dat eiser niet voldoet aan één van de voorwaarden voor de Tozo 1 en 2, namelijk dat de betrokkene woonachtig moet zijn in Nederland of zijn woonplaats heeft in de gemeente [woonplaats] .
15. Eiser betwist dat hij niet aan die voorwaarde voldoet.
16. De (eerste) vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is waar eiser zijn woonplaats had in de hier te beoordelen periode. Zoals blijkt uit het uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 november 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:3038) is voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Pw is uitsluitend bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven zich bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. 17. Eiser heeft op verzoek van verweerder bankafschriften over de periode van 1 januari 2020 tot en met oktober 2020 overgelegd en verklaringen over zijn verblijfplaats afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit deze bankafschriften, maar ook uit eisers verklaringen blijkt dat hij in de te beoordelen periode nauwelijks in [woonplaats] verbleef en overwegend in Engeland was. Ook blijkt hieruit dat eiser vanuit Engeland naar andere Europese landen zoals Duitsland, Frankrijk en Zweden is gereisd in verband met zijn werk in die landen. Zo heeft eiser tegenover verweerder verklaard dat hij veel in Engeland bij zijn vriendin en kind verblijft en dat hij als hij in Nederland is, verblijft waar hij werkt en dat dit meestal in de buurt van Amsterdam en Arnhem is, maar dat dit ook op andere plaatsen kan zijn. Soms verblijft hij bij zijn moeder in [woonplaats] . Hij heeft het adres in [woonplaats] aangehouden als zijn woonadres. Meer specifiek heeft eiser verklaard dat hij in juni 2020 één of twee weekenden in [woonplaats] is geweest. In juli en september 2020 is hij helemaal niet in [woonplaats] geweest en in augustus 2020 een dag of vijf. In oktober 2020 is eiser vier dagen in [woonplaats] geweest en in november 2020 heeft hij de gehele maand in Engeland verbleven.
18. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser en dus zijn hoofdverblijf zich in de periode van januari 2020 tot en met november 2020 niet in de gemeente [woonplaats] en Nederland bevond. Dat eiser sinds 2012 wel op een adres in [woonplaats] staat ingeschreven en nooit enige activiteiten qua werk of wonen in Engeland heeft ontwikkeld, maakt dat niet anders. Dat is immers niet het criterium waaraan moet worden getoetst. Dit betekent dat eiser in de te beoordelen periode zijn woonplaats niet in de gemeente [woonplaats] of in Nederland had.
19. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank oordeelt van wel. De reden daarvoor is dat eiser niet uit eigen beweging mededeling heeft gedaan van zijn wel zeer beperkte verblijf in [woonplaats] . Op zijn aanvraagformulier van 2 april 2020 heeft eiser aangegeven dat hij de helft van de tijd in Engeland verblijft. Vervolgens heeft eiser op het inlichtingenformulier van 5 juli 2021 aangegeven niet te zijn verhuisd en alleen tijdens de lockdown tijdelijk bij zijn vriendin in Engeland te hebben gewoond. Ook in de nadere toelichting bij zijn aanvraag om een uitkering op grond van Tozo 2 heeft eiser herhaald dat [woonplaats] zijn thuisadres is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze inlichtingen de onjuiste indruk gewekt dat hij gewoonlijk 50% van zijn tijd in [woonplaats] verblijft en dat hij uitsluitend tijdelijk, namelijk tijdens de lockdown, langer bij zijn vriendin en zoon in Engeland heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank had het eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zijn beperkte verblijf in [woonplaats] van invloed was op zijn recht op Tozo. Niet alleen mag van iedere aanvrager worden verwacht dat hij op de hoogte is van de regelgeving en het verstrekken van de juiste gegevens omtrent de woon-/verblijfplaats, maar ook betrekt de rechtbank daarbij dat eiser kennis had van de toetsingscriteria en wist dat hij voor een Tozo-uitkering in Nederland moest wonen. De rechtbank leidt dit onder meer af uit het feit dat eiser tijdens de hoorzitting van de gezamenlijke commissie van advies voor de bezwaarschriften op 9 maart 2021 heeft verklaard dat hij contact heeft gehad met de gemeente Maastricht, de gemeente die is aangewezen als behandelaar van verzoeken om bedrijfskrediet van in buitenland woonachtige ondernemers die een in Nederland gevestigde onderneming drijven.
20. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het feit dat zijn woonplaats in deze periode niet in de gemeente [woonplaats] of in Nederland was. Verweerder kon daarom met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw de uitkering op grond van Tozo 1 en 2 intrekken en was daarom op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden om over te gaan tot terugvordering van de teveel betaalde Tozo-uitkering.
21. Voor zover eiser met zijn betoog in beroep aanvoert dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw niet is gebleken. Daarvan is slechts sprake in uitzonderlijke situaties, waarbij onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen aan de orde zijn als direct gevolg van de terugvordering. De omstandigheid dat zijn werksituatie nog steeds niet is genormaliseerd, is op zichzelf onvoldoende om de hoge drempel van de dringende redenen te halen. Nu eiser in het kader van de invordering de bescherming kan inroepen van de beslagvrije voet (artikel 475b en verder van het Wetboek burgerlijke rechtsvordering) kan de door hem gestelde financieel moeilijke situatie niet als onaanvaardbaar aangemerkt worden.
22. Voor zover eiser stelt dat hem geen keuze is gelaten anders te handelen doordat verweerder pas bijna een jaar later terug is gekomen op zijn aanvankelijke toekenning van de uitkeringen op grond van Tozo 1 en 2 een beroep doet op artikel 2, tweede lid, van de beleidsregels, slaagt ook dit betoog niet. Deze bepaling is namelijk niet van toepassing wanneer de inlichtingenverplichting is geschonden, zoals bij eiser wel het geval is.
De afwijzing van de aanvraag om Tozo 3
23. De door de rechtbank te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2020, de datum met ingang waarvan de aanvraag wordt geacht te zijn ingediend tot en met 16 december 2020, de datum van het primaire besluit.
24. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder de aanvraag voor een uitkering op grond van Tozo (3) terecht heeft afgewezen.
25. Verweerder heeft ook voor de afwijzing van deze aanvraag als reden genoemd dat eiser in de periode 1 oktober 2020 tot en met 16 december 2020 niet woonachtig was in de gemeente [woonplaats] of in Nederland. Eiser bestrijdt in beroep dat hij niet in [woonplaats] woonachtig was en daarmee niet aan de voorwaarden voor toekenning van Tozo 3 zou voldoen.
26. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is voor de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van Tozo 3 van belang of hij in deze periode woonachtig was in de gemeente [woonplaats] en dus of het zwaartepunt van eisers leven zich in deze periode in [woonplaats] bevond. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd dit aannemelijk te maken. Uit de door eiser overgelegde bankafschriften en verklaringen blijkt dat eiser ook in deze periode nauwelijks in [woonplaats] en overwegend in Engeland verbleef. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij in oktober 2020 vier dagen in [woonplaats] is geweest en in november uitsluitend in Engeland heeft verbleven. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat hij de eerste twee weken van december ook uitsluitend in Engeland heeft verbleven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven en dus zijn woonplaats zich in de periode in geding in de gemeente [woonplaats] bevond.
27. Gelet hierop voldoet eiser niet aan (één van) de voorwaarden voor een uitkering op grond van Tozo 3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van Tozo 3 dan ook terecht afgewezen.
28. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.