In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning, had beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van € 1.150.000 door de heffingsambtenaar van de samenwerking A2-gemeenten. Eiser betwistte de waarde en stelde een lagere waarde van € 896.000 voor. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had onderbouwd dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2019 correct was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 1.125.000. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.620 en moest het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.