Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen, en het UWV, vertegenwoordigd door A.G. Lavrijssen. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 1 maart 2022, waarin de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het UWV onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. Het UWV had de aan eiseres eerder uitgekeerde toeslagen op grond van de Toeslagenwet (TW) verlaagd en teruggevorderd, met als argument dat eiseres in een gezamenlijke huishouding met haar partner leefde.
In de tussenuitspraak kreeg het UWV de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen. Het UWV diende een aanvullende motivering in, waarin het stelde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat eiseres en haar partner als ouders van een kind in de Basisregistratie Personen (BRP) stonden geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV hiermee voldoende had gemotiveerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot een onweerlegbaar rechtsvermoeden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat de verlaging en terugvordering van de toeslag gehandhaafd blijven. Eiseres heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht en de proceskosten, die door het UWV moeten worden vergoed. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 1.897,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.