ECLI:NL:RBOBR:2022:2715

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
21/952
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging en terugvordering van toeslag op Wajong-uitkering na wijziging van de grondslag door het UWV

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen, en het UWV, vertegenwoordigd door A.G. Lavrijssen. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 1 maart 2022, waarin de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het UWV onzorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. Het UWV had de aan eiseres eerder uitgekeerde toeslagen op grond van de Toeslagenwet (TW) verlaagd en teruggevorderd, met als argument dat eiseres in een gezamenlijke huishouding met haar partner leefde.

In de tussenuitspraak kreeg het UWV de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen. Het UWV diende een aanvullende motivering in, waarin het stelde dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat eiseres en haar partner als ouders van een kind in de Basisregistratie Personen (BRP) stonden geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat het UWV hiermee voldoende had gemotiveerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, wat leidde tot een onweerlegbaar rechtsvermoeden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Dit betekent dat de verlaging en terugvordering van de toeslag gehandhaafd blijven. Eiseres heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht en de proceskosten, die door het UWV moeten worden vergoed. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 1.897,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.T. van Dalen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijssen).

Procesverloop

Voor het gedetailleerde procesverloop dat vooraf is gegaan aan de tussenuitspraak van 1 maart 2022 in deze zaak, wordt verwezen naar die tussenuitspraak. [1]
Het gaat er in deze procedure om of het UWV terecht de aan eiseres eerder uitgekeerde toeslagen op grond van de Toeslagenwet (TW) heeft verlaagd en teruggevorderd met als argument dat zij in de periode waarin die toeslagen zijn uitgekeerd een gezamenlijke huishouding met haar partner had.
In de tussenuitspraak van 1 maart 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd en het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop schriftelijke gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt of tussen eiseres en haar partner in de periode in geding sprake was van een gezamenlijke huishouding.
2.1.
Het UWV heeft met de brief van 13 april 2022 in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering gegeven. Hierin stelt het UWV zich op het standpunt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding als betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander. Het UWV wijst daarbij op een uitdraai van de Basisregistratie Personen (BRP), waaruit blijkt dat op [geboortedatum] uit de relatie van eiseres met haar partner, de heer [naam] , een kind is geboren met de naam [naam] . In de BRP worden zowel eiseres als [naam] als ouder van dit kind vermeld. Dit levert volgens het UWV een onweerlegbaar rechtsvermoeden [2] op.
2.2.
Eiseres voert in de zienswijze aan dat in het bestreden besluit geen aandacht is besteed aan de vraag of sprake was van een situatie dat uit de relatie van eiseres en haar partner een kind is geboren of dat erkenning heeft plaatsgevonden. Dat argument kan niet alsnog in de beroepsprocedure naar voren worden gebracht.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV met de brief van 13 april 2022 ook voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en haar partner [naam] . Uit de BRP blijkt dat zij beiden als ouder staan geregistreerd van het kind [naam] dat op [geboortedatum] is geboren. Dat is een onweerlegbaar rechtsvermoeden, wat betekent dat er geen tegenbewijs mogelijk is. Dat dit argument in de bezwaarfase niet aan de orde is geweest, betekent niet dat dit niet alsnog in beroep, in de vorm van een aanvullende motivering, ten grondslag mag worden gelegd aan de besluitvorming.
4. Met zijn gewijzigde standpunt heeft het UWV de wettelijke grondslag van het bestreden besluit gewijzigd en daarmee erkend dat de eerdere wettelijke grondslag onjuist was. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit moet om diezelfde reden worden vernietigd. Omdat het UWV het bestreden besluit alsnog van een juiste wettelijke grondslag heeft voorzien en die vervolgens deugdelijk heeft gemotiveerd, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Dat laatste betekent dus dat het UWV terecht de eerder aan eiseres uitgekeerde toeslagen op grond van de TW heeft verlaagd en teruggevorderd.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 1.897,50. (De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1.)
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 1 maart 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:751.
2.Zoals bedoeld in artikel 1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de TW.