ECLI:NL:RBOBR:2022:2902

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
20/328 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na werkgeversbezwaar en ambtshalve toetsing datum in geding

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 15 juli 2022, staat de beëindiging van de WGA-uitkering van eiser centraal. Eiser, die als voorman/magazijnbaas werkte, had zich op 16 februari 2016 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Op 26 februari 2018 werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij hij volledig arbeidsongeschikt werd geacht. Echter, bij besluit van 15 mei 2019 heeft het UWV vastgesteld dat zijn uitkering op 26 juli 2019 zou eindigen, en dat hij vanaf die datum in aanmerking zou komen voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. De werkgever van eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot een herbeoordeling door het UWV. Uiteindelijk werd bij besluit van 16 december 2019 het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard, en werd eisers uitkering per 16 februari 2020 beëindigd.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij stelt dat hij niet is gehoord in de bezwaarfase, ondanks zijn verzoek daartoe. De rechtbank constateert dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet gericht zijn op de datum van intrekking van de uitkering, maar op een eerdere datum. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV een onjuiste grondslag heeft gehanteerd voor de beëindiging van de uitkering. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in de besluitvorming te herstellen binnen een termijn van acht weken. Eiser kan hierop binnen vier weken reageren. De rechtbank wijst erop dat nieuwe geschilpunten na deze tussenuitspraak in beginsel niet meer ingebracht kunnen worden, om de goede procesorde te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/328-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Derksen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam] , te [vestigingsplaats] , de werkgever.

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2019 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eisers loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 26 juli 2019 eindigt en dat hij vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
De werkgever van eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 december 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard, waarbij eisers uitkering per 16 februari 2020 is beëindigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een (aanvullend) verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser was ook zijn zus, [naam] , aanwezig. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek op de zitting is geschorst, waarbij het UWV in de gelegenheid is gesteld nader (medisch) onderzoek te laten verrichten.
Bij brief van 23 februari 2022 heeft het UWV een expertiserapport van Psyon en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiser heeft daarop gereageerd door te verwijzen naar wat hij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht.
Een nadere zitting is achterwege gebleven, omdat partijen desgevraagd niet hebben aangegeven daar behoefte aan te hebben. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 4 juli 2022 gesloten en partijen daarvan per brief van diezelfde datum in kennis gesteld.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser was werkzaam als voorman/magazijnbaas voor 40 uur per week. Op 16 februari 2016 heeft hij zich ziekgemeld wegens psychische klachten.
2. Per 26 februari 2018 is aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daarbij werd eiser op medische gronden volledig arbeidsongeschikt geacht.
3. Vanwege de maximale looptijd van de loongerelateerde fase is bij het primaire besluit, de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Hieraan lag geen nieuw onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid van eiser ten grondslag.
4. Na bezwaar van de werkgever (waarbij een IVA-uitkering werd beoogd), is alsnog een herbeoordeling verricht. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) hebben eiser in de bezwaarfase onderzocht. Dat heeft geleid tot de bestreden besluitvorming.
De standpunten van partijen
5. Bij het bestreden besluit heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiser geen arbeidsbeperkingen heeft, zodat hij niet arbeidsongeschikt is. Om die reden heeft eiser, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 16 februari 2020 geen recht (meer) op een WIA-uitkering. Aan dit standpunt ligt de rapportage van de verzekeringsarts B&B van 9 december 2019.
6. Na de zitting heeft het UWV alsnog een expertise laten verrichten, namelijk door Psyon. De conclusies van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 17 januari 2022. Aan de hand van dat rapport heeft de verzekeringsarts B&B in zijn rapportage van 21 februari 2022 geconcludeerd dat eiser per 26 juli 2019 feitelijk geen arbeidsbeperkingen heeft. Om die reden vindt het UWV dat eisers WIA-uitkering bij het bestreden besluit terecht is beëindigd.
7. Eiser heeft in zijn reactie op de conclusies van het nader verrichte onderzoek en het nadere standpunt van het UWV alleen verwezen naar wat hij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht.
8. Kort samengevat heeft eiser eerder in de procedure het volgende aangevoerd. Eiser vindt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij is weliswaar in de bezwaarfase twee keer op medisch spreekuur geweest bij de verzekeringsarts en verzekeringsarts B&B, maar als belanghebbende is hij niet gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe. Als dat wel was gedaan, had hij naar voren kunnen brengen dat hij het niet eens is met de conclusie van de verzekeringsarts B&B en had mogelijk een beroepsprocedure kunnen worden voorkomen. Eiser voert verder aan dat hij wel degelijk arbeidsongeschikt is. Dit vonden ook de primaire verzekeringsarts en de werkgever. Eiser stelt dat hij niet in staat is om te werken en onderbouwt dit standpunt met medische informatie.
De beoordeling door de rechtbank
9. In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van
16 februari 2020 omdat met ingang van die datum de WIA-uitkering is ingetrokken. [1] De rechtbank stelt vast dat de aan de bestreden besluitvorming ten grondslag liggende rapportages van de verzekeringsartsen (B&B) niet zijn gericht op voornoemde datum. Die beoordeling is gericht op de datum 26 juli 2019. Dat geldt ook voor de nadere rapportage van de verzekeringsarts B&B van 21 februari 2022. Dit betekent dat het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag.
10. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit, althans de alsnog daarvoor gegeven onderbouwing, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
11. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. De rechtbank stelt daarvoor de (in artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb bedoelde) termijn van acht weken. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV (nader) motiveren of, en zo ja, waarom de in de rapportage van de verzekeringsarts B&B van 21 februari 2022 getrokken conclusies ook gelden per 16 februari 2020. Het UWV wordt tevens verzocht om de rechtbank binnen twee weken na verzending van deze uitspraak aan te geven of hij van deze geboden mogelijkheid gebruik wil maken.
12. Mocht de genoemde termijn van acht weken niet haalbaar blijken, dan zal het UWV binnen deze termijn een concreet verzoek voor verlenging daarvan moeten indienen.
13. Nadat het UWV gebruik heeft gemaakt van de herstelgelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV (volgens artikel 8:51b, derde lid, van de Awb). In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14. De rechtbank wijst er nog op dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die tot op heden naar voren zijn gebracht, omdat het na de tussenuitspraak inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [2]

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 15 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 10 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2244.
2.ABRvS 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.