Uitspraak
OVERWEGINGEN
26 januari 2010 uitgevallen wegens epileptische aanvallen.
15 mei 2012 tot 15 februari 2013 een recht is ontstaan op een loongerelateerde
WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
19 maart 2013 op het spreekuur te hebben gezien en informatie te hebben ingewonnen bij de behandelend neuroloog, heeft vastgesteld dat appellante beperkt is vanwege de epileptische insulten. Zij kan niet werken op hoogten, in ruimten waar veel lichtflitsen zijn dan wel omstandigheden waar zij zichzelf dan wel anderen kan verwonden. In verband met toename van de aanvalsfrequentie mag het werk niet te stresserend zijn of te veel beroep doen op flexibiliteit van appellante. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 april 2013. Met deze FML heeft de arbeidskundige functies geselecteerd op basis waarvan een verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op minder dan 35% per 15 februari 2013. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 april 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van de werkgever gegrond verklaard en heeft onder toepassing van artikel 117 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vastgesteld dat met ingang van 7 juni 2013 de WIA-uitkering van appellante wordt beëindigd.
WSW-indicatie gekregen. Ten onrechte zijn geen beperkingen aangenomen voor het verdelen en vasthouden van de aandacht en het herinneren. De geselecteerde functies zijn niet geschikt wegens haar klachten en het te hoge opleidingsniveau dat in de functies gevraagd wordt.
7 juni 2013 nu met ingang van deze datum de WIA-uitkering is ingetrokken. Vastgesteld wordt dat de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit niet gericht is geweest op voornoemde datum. Dit betekent dat het bestreden besluit berust op een onjuiste grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend. In hoger beroep heeft het Uwv desgevraagd een nieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht naar de situatie van appellante op 7 juni 2013.
7 juni 2013, is gelet het stadium van de zwangerschap van appellante en de eerdere toename van de aanvallen in de derde zwangerschap ten opzichte van de eerdere zwangerschappen, onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd temeer, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de vraag van 24 september 2015 van de Raad heeft gerapporteerd zonder appellante gezien of gesproken te hebben. Hierdoor zijn de klachten als gevolg van de epileptische aanvallen niet uitgevraagd en is niet onderzocht of de klachten sinds 19 maart 2013, de datum van het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, tot op de datum in geding 7 juni 2013 zijn gewijzigd en of de FML aanpassing behoeft. Evenmin is bij het onderzoek betrokken de brief van 23 april 2013 van de huisarts, waarin een hulpvraag is uitgezet bij de GGZ omdat appellante niet meer zelfstandig is maar meer afhankelijk is van anderen. Tot slot is niet meegewogen dat appellante de medicatie heeft verminderd omdat zij vreest dat het schadelijk is voor haar ongeboren kind, wat een andere reden lijkt te zijn dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 9 oktober 2015 is aangenomen. In dit geheel aan feiten zijn ook de twee epileptische aanvallen op 20 juni 2013, hoewel dit voorval na de datum in geding ligt, onvoldoende inzichtelijk meegewogen.
10 juni 2016.